Artikel

Kasgeld

Cynthia McLeod

Toen ik als kind bij mijn grootmoeder in huis was, moest ik met regelmaat naar mevrouw M. in de Weidestraat om “kasgeld” te brengen. Het geld, ik weet niet meer hoeveel maar vast niet meer dan 5 gulden, werd in een papiertje gewikkeld dat aan alle kanten werd dichtgevouwen en ik kreeg de nadrukkelijke opdracht om regelrecht naar mevrouw M’s huis te gaan en dat af te geven. Ik denk dat in die tijd de meeste Surinaamse vrouwen, zowel uit de lagere als de middenklasse van de creoolse groep wel eens "in een kasgeld” waren.

Kasgeld was eigenlijk een spaar- en leensysteem dat waarschijnlijk na de afschaffing van de slavernij is ontstaan en dat zich sterk bij de de creoolse groep heeft ontwikkeld. De Surinaamsche Bank werd in 1865 door de Nederlandse Handelsmaatschappij in Paramaribo opgericht. Die was tot de jaren ‘60 van de vorige eeuw ook de Centrale Bank, maar die was in het begin een handelsbank en  had ongetwijfeld een te hoge drempel voor de middenklasse en zeker voor de volksklasse die nu pas met geld leerde omgaan.

Een arme bevolking is eigenlijk altijd in geldnood en handige geldschieters en pandjeshuisbazen maakten daar dankbaar gebruik van.

Woekerrentes waren alom bekend en veelal raakte men dat enkele beleende sieraad kwijt omdat de aflossingen en rente niet betaald konden worden. Wellicht is dat kasgeld systeem ontstaan als reactie op deze woekerrente. “In een kasgeld gaan” was doelmatig, had weinig risico en werd zeer populair .

Hoe werkt dat kasgeld systeem? Bij kasgeld is er een ‘houder’ van het geld. Een aantal personen komt overeen om wekelijks of maandelijks een bepaald bedrag aan de houder te geven. Stel dat er 20 personen zijn die iedere week 5 gulden inleggen, dan is het een kasgeld van 20 x 5 = 100 gulden. Het kasgeld bestaat uit 20 ‘handen’, zoals dat heet, en duurt dan 20 maanden. Elke inlegger krijgt om de beurt dat bedrag van 100 gulden en de beurten worden van tevoren afgesproken. De houder moet ervoor zorgen dat iedereen op tijd haar inleg doet en dat degene die aan de beurt is, op tijd haar uitkering krijgt. Dit is een vorm van lenen en van sparen, want degene die de eerste hand krijgt, leent eigenlijk 100 gulden en degene die de laatste hand ontvangt, heeft 100 gulden gespaard. Bij sommige kasgeld werd er op het eind nog een inleg gedaan die dan voor de houder werd. Bij andere kasgeld, was het gewoonte dat degene die aan de beurt was om het volle bedrag, daarvan iets aan de houder gaf. 

Vertrouwen, en alleen vertrouwen, lag aan de basis van dit systeem en kasgeld werd meestal onder gelijkgestemden georganiseerd; bijvoorbeeld een groep verpleegsters of in een onderwijzersvereniging. De houder deed dit voornamelijk voor mensen die tot haar kennissenkring behoorden, en door de sociale controle van de kleine samenleving ging het praktisch altijd goed. 

Mensen, voornamelijk vrouwen, gingen voor allerlei doeleinden in een kasgeld; bijvoorbeeld iemand zou 50 jaar worden en wilde een mooi feest. Dan kon ze al maanden van tevoren in een kasgeld gaan en op die manier sparen voor het feest. Andere doelen konden zijn: bruiloft, belijdenis afleggen, eerste communie, nieuwe kleren voor de kinderen aan het begin van het schooljaar, een fiets kopen. Het kon gebeuren dat iemand in een kasgeld bijvoorbeeld in de maand december de uitkering zou krijgen, maar in maart geconfronteerd werd met een grote uitgave vanwege een ziekenhuisopname of zelfs een sterfgeval. Dan kon zo iemand vragen om het volle bedrag in plaats van bij de 15e hand al bij de 4e hand te ontvangen, en het was de houder die ervoor moest zorgen dat het zo geregeld kon worden.

Tegenwoordig heeft iedereen een bankrekening. Ook in Suriname ontvangt men zijn geld - of het nu salaris, loon of uitkering is - op een bankrekening, en banken hebben zeker geen drempels meer. Maar het kasgeld systeem is er nog en vooral degenen met een laag inkomen zijn zeer gesteld op deze manier van lenen en sparen. In een kasgeld gaan is nog steeds ‘in’ en een mooi maar toch noodzakelijk systeem van lenen en sparen in een land waar de meeste mensen zeer op de kleintjes moeten letten.

Cynthia McLeod (1936) werd geboren in Paramaribo en is een dochter van Eugenie Lionarons en Johan Ferrier, de eerste president van Suriname. Van 1969 tot 1978 was zij lerares Nederlands bij het vwo in Paramaribo. Haar echtgenoot werd in 1978 tot ambassadeur van Suriname in Venezuela benoemd. Daarna volgden posten in België en de Verenigde Staten. In het buitenland begon zij te schrijven en was zij in de gelegenheid archiefonderzoek te doen in onder meer Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Emmerich en Keulen. In 1986 keerden de McLeods terug naar Suriname en in 1987 verscheen haar debuut Hoe duur was de suiker?. Algauw verschenen er ook andere historische romans van haar.
Met regelmaat neemt McLeod deel aan festivals in verschillende landen. Bovenstaande column droeg ze voor tijdens de live radio-uitzending van
OVT op 8 oktober. Deze luister je hier terug op de website van de VPRO.