Iconische beelden van de geschiedenis staan vaak in ons geheugen gegrift. Wie heeft geen beeld bij de Eerste of Tweede Wereldoorlog, de val van de Berlijnse muur of het vliegtuig dat zich op 11 september 2001 in de Twin Towers in New York boorde? Talloze keren zijn fragmenten herhaald of te zien in journaals, documentaires en speelfilms. Het is ook steeds makkelijker om dergelijke digitale archiefbeelden te bekijken of te gebruiken.
Toch zijn veel historici nog terughoudend om beeldmateriaal als bron te gebruiken. Dat heeft waarschijnlijk meerdere redenen. Nog niet zo lang geleden was het bijvoorbeeld een enorme klus om toegang tot een archief te krijgen. Dan ga je logischerwijs op zoek naar alternatieven. Nog meer speelt de betrouwbaarheid van het beeld een rol. De komst van AI en deepfakes versterken nog eens dat wantrouwen in media.
Als mediahistoricus zou ik graag méér gebruik van het audiovisuele archief zien. Maar om de waarde en betrouwbaarheid in te schatten zijn vaardigheden nodig die getraind moeten worden.
Kenmerkend voor de meeste mediaproducties is de onzichtbaarheid van de makers en de constructie. Beelden lijken voor zichzelf te spreken. Het is zelfs ongemakkelijk als de mediamakers zichtbaar worden in de verslaggeving. De landing van Amerikaanse troepen in Somalië op 9 december 1992 was live te zien, omdat journalisten de bootjes van de militairen opwachtten. ‘Het lijkt me de eerste militaire operatie die begint met meer journalisten dan soldaten’, merkte een verbaasde presentator Charles Groenhuijsen op in de actualiteitenrubriek NOVA.
Beeld uit de uitzending van NOVA, 9 december 1992
Juist omdat beelden voor zich lijken te spreken is het belangrijk vragen te stellen over datgene wat je ziet. Dat is precies wat de documentaire Indië verloren -Selling a Colonial War (2023) van In Soo Radstake doet. De koloniale oorlog is al decennia een gevoelig onderwerp. De regisseur toont hoe alle landen die betrokken waren in dit conflict de media hebben gebruikt om gebeurtenissen in Indonesië te framen. Ondersteund door archiefbeelden creëren historici nauwgezet een reconstructie van de beeldvorming. Maar de film speelt ook met de presentatie van de wetenschappers die voor de camera staan. “Let op, kijker,” zegt de film, “ook hier is weer sprake van framing!”
De komst van film, radio en televisie is altijd met argusogen bekeken. Niet de films of programma’s, maar het middel zelf. De oplossing was de invoering van filmkleuring (en censuur) en zendtijd voor omroepen die voortkwamen uit maatschappelijke organisaties. De afgelopen decennia veranderde juist die herkenbare afzender door de explosieve groei van het aantal zenders, de globalisering van media en de mogelijkheid dat iedereen maker is in dit digitale tijdperk. Veel van die makers zijn bovendien onzichtbaar en anoniem. Geen wonder dat grote groepen de media algemeen onbetrouwbaar vinden: alle media maken ‘nepnieuws’.
Het is daarom belangrijk dat we goed naar de boodschapper blijven kijken. Er zijn workshops tegen desinformatie en de Week van de Mediawijsheid die het beeld van onbetrouwbare media nuanceren. Er zijn journalistieke codes en zorgvuldig gemaakte producties. Maar het is vooral belangrijk om te investeren in kennis en vaardigheden. Maak van mediataal een vak op scholen en universiteiten. Dan laten we het idee van ‘echt’ en ‘nep’ achter ons en begrijpen we de constructie van onze blik op de geschiedenis.
Bas Agterberg is conservator mediahistorie bij Beeld & Geluid.