Artikel

dansers onder de maan, de maandans

Door Thom Wijenberg

Achttien jonge Vlaamse en Nederlandse auteurs laten zich inspireren door 19e eeuwse artefacten uit het Rijksmuseum vanuit één kernvraag: wat zie je als je met oog voor naderend onheil naar deze objecten kijkt? Met Thom Wijenberg kijken we naar Diorama van een du, dansfeest op de plantage, gemaakt door Gerrit Schouten in 1830. ‘ze vreest dat haar bleke aangezicht het licht vangt, de spot, en beschaamd schiet ze achter een staander met bloesem op haar wangen: faja lobi, pauwenkers, karmijnrood’

Gerrit Schouten, Diorama van een du, dansfeest op de plantage, 1830

vanavond ziet Jacoba ze dansen

onder donderdekens, het druppelende dak van pinablad

 

ze is gewaarschuwd niet te komen

‘t is niet voor haar ogen, aldus de sociëteitsdames met meer tijd op de tropen-tellers, dus sluit ze de luiken voor hun liederen, blijft in bed en hoopt op een zachte droom, een stoomboot die haar in het ochtendgloren afzet, aan het ochtendmaal met haar gouverneur-gemaal zal ze opgelucht verzuchten: weer een jaar gehoorzaamheid afgekocht

 

zo moest het gaan

maar de trommels, het rijzende wijsje van de loango tou-tou, o, zo ritmisch het tik-tik-tikken van de stokken op de kwakwabangi, het elfenbankje vanwaar Jacoba overdag de ossenkarren bekijkt, stofwolken die het hoefgetrappel log volgen en als verloren zielen door de straten van Paramaribo dolen – bijna is ze weggevlogen, dan

 

tik tik tik, terug is het getik

dat tergende getik op haar deur

 

tikt door tot nieuwsgierigheid haar uit bed tilt

onhandig kleedt ze zichzelf, de deskundige handen van het kamermeisje zijn immers vrijaf voor de viering, en na enkele tikken, tellen, doemt ze, bloeit ze vroegtijdig op in haar zondagsjurk, zoetroze op het nachtelijk toneel en ze vreest dat haar bleke aangezicht het licht vangt, de spot, en beschaamd schiet ze achter een staander met bloesem op haar wangen: faja lobi, pauwenkers, karmijnrood

 

ze lijken niets te merken, de du-spelers

of ze doen alsof en dansen ongedeerd door, zingen zoals Jacoba ze niet eerder zag doen, zij kent enkel de plantageliedjes, heimelijke hymnes gehoord op de inlandse excursies van haar echtgenoot, maar vannacht duwen en draaien ze als tollen, doldwaas zwellen ze op en spatten uit elkaar, donker, pretdronken, terwijl de trommels trommelen, tokkelen de stokken, tik tik tok

 

ze roepen iets aan

ze roepen iets op

 

een afo, denkt Jacoba, een voorouder of een kracht

machtig genoeg om de witte dwingeland te verbannen en ze voelt zich kleinwit zoals de geschonken parelknopjes die ze plots (schrik) ziet schitteren in de oren van de pikin mama, het moedertje dat op het toneel knielt bij de kownu en smeekt haar te halen, niet hier te laten in de broeierige bossen, alstublieft kownu, geef mijn geliefde thuis een prestigieuze post, prevelt de gouverneurs-vrouw, gespeeld door een zwarte dame met witte banden om de benen

 

het lachen daarna hoort Jacoba niet

of gebrul, als dat het is

 

ze snapt nu waarom ze beter in bed was gebleven

want eens zal haar zorgeloze leven overzee zinken, zullen de handen die haar nu dienen en dragen haar wegduwen, terug in het water vanwaar ze kwam en alsof ze een speelster in het spel is, de aflaw, flauwvalster, zakt ze ineen, ziet nog eenmaal de parels wit glimmen in die gekleurde lellen en hoe daarboven de maan doorkomt op het nachtdoek, boven het regenwoud plat als geknipt koolpapier, hoe klein dat wit lijkt in de grote, zwarte nacht

Thom Wijenberg (1996) is schrijver en dichter. In zijn werk gebruikt hij camp om queer ervaringen in een heteronormatieve samenleving te onderzoeken en vieren. Zijn teksten verschenen op o.a. Tirade Blog, Vuurland en Notulen van het Onzichtbare en in Op Ruwe Planken. Daarnaast werkt hij als talentontwikkelaar en redacteur bij Wintertuin in Nijmegen.

Artefact: Collectie Rijksmuseum, Amsterdam 

Portret auteur © Marianne Hommersom