Artikel

Veerkracht en kwetsbaarheid. Rampen in historisch perspectief

Door: Lotte Jensen

In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 voltrok zich een enorme ramp in Nederland. In Zeeland, West-Brabant en op de Zuid-Hollandse eilanden braken de dijken door. De overstromingen ontnamen aan 1836 mensen het leven. Dankzij de vele boeken, artikelen, documentaires, series en films over deze ingrijpende gebeurtenis staat deze gebeurtenis nog altijd in ons collectieve geheugen gegrift.  

De ramp van 1953 is bij lange na niet de enige ramp die Nederland zwaar getroffen heeft. Wie de geschiedenis induikt vindt een aaneenschakeling van watersnoden, ontploffingen, epidemieën, hongersnoden, insectenplagen, branden en andere catastrofes. En wie ook oorlogen, aanslagen, schipbreuken en vliegrampen meetelt, vraagt zich af of er ooit rampenvrije periodes hebben bestaan. Om nog maar te zwijgen van de catastrofes die zich sluipenderwijs aan het voltrekken zijn, zoals de opwarming van de aarde, met alle toekomstige gevolgen van dien. 

Voor historici zijn rampen een goudmijn: ze bevatten een schat aan informatie over de veerkracht en kwetsbaarheid van samenlevingen. Hoe reageerden mensen vroeger op ontwrichtende gebeurtenissen zoals een overstroming of een brand? Er is de laatste jaren een groeiende belangstelling voor de rol van de media daarbij te ontwaren. Nieuwsberichten en culturele uitingen, zoals verhalen, prenten, preken en gedichten, stuurden de waarneming van rampen: ze reikten interpretatiekaders aan die mensen hielpen om catastrofale gebeurtenissen van betekenis te voorzien. De Nijmeegse onderzoeksgroep ‘Dealing with disasters’, die de omgang met rampen in Nederland bestudeert, heeft intussen honderden bronnen door de handen laten gaan. De parallellen tussen het verleden en het heden zijn soms verbluffend: de reactie op rampen volgt opvallend vaak eenzelfde stramien.   

De Watersnoodramp van 1953, omgeving Stavenisse. Foto: Harry Pot / Anefo

Sensatiezucht  

Er wordt wel eens beweerd dat een ramp pas een echte ramp is als de media er aandacht aan besteden. Hoewel zo’n uitspraak geen recht doet aan het leed van slachtoffers van catastrofes die zich buiten het oog van journalisten en camera’s afspelen, zit er wel een kern van waarheid in. Reportages, verhalen en beelden spelen immers een belangrijke rol in de verspreiding van nieuws.  

Sensationeel nieuws verkocht goed, dat wisten de uitgevers in vroeger eeuwen ook al. Om hun prenten en boeken over branden en overstromingen aan de man te brengen adverteerden ze met ronkende teksten. ‘Naar het leven getekend!’ luidde de aanbeveling bij overstromingsprenten in de achttiende en negentiende eeuw. De koffie- en theehandel Ter Wee bracht in samenwerking met een drukkersfirma uit Zaandam zelfs een heel verzamelalbum over de Zuiderzeevloed van 1916 uit. Liefhebbers konden het artistiek uitgevoerde leesboek met 72 kleurenfoto’s aanvullen. De plaatjes waren te vinden in ieder pakje van een half pond en een ons thee. De schrijver achtte zijn doel bereikt als de lezers door deze beelden de taferelen van ellende en zelfopoffering niet zouden vergeten, en steeds waakzaam zouden blijven voor ‘die verraderlijke zee’. Dit alles ‘onder het genot van een heerlijk kop thee, van een der merken, die de Firma TER WEE in den handel brengt’. 

De ramp met de SS Berlin is ook wel gekarakteriseerd als de eerste grote ‘mediaramp’ van Nederland. Op 21 februari 1907 verongelukte dit passagiersschip bij Hoek van Holland. Van de 143 opvarenden kwamen er 128 om het leven. Journalisten doken als aasgieren op het ‘Drama van Berlin’. In het Algemeen Dagblad verscheen een feuilleton, er werden straatliederen over gezongen en ansichtkaarten verkocht. Er circuleerden ook filmbeelden, wat voor die tijd nieuw was. Dat prins Hendrik persoonlijk een bezoek bracht, stuwde de hype verder omhoog. De media-aandacht bracht ook een stroom ramptoeristen op gang. Treinen reden af en aan met hordes. Ze gedroegen zich volgens een verslaggever alsof ze naar de kermis gingen: ‘Je hoort ze in volle bagagewagens stampen en zingen’.  

Gerard van Hove, Prins Hendrik bezoek de ramp met stoomschip SS Berlin, 1907 / Koninklijke Verzamelingen Den Haag

Liefdadigheid  

Media-aandacht diende vanzelfsprekend niet alleen commerciële doeleinden, maar bracht ook golven van liefdadigheid teweeg. Dat hulpacties in de loop van de achttiende eeuw steeds grootschaliger werden, had mede te maken met het grotere bereik van kranten, tijdschriften en allerlei andere uitgaven. Er kwam ook een centrale regie: in 1784 werd voor het eerst een landelijke campagne opgezet om geld op te halen voor de slachtoffers van een watersnood. Daarvoor bleef het beperkt tot een of twee gewesten. Dat leverde maar liefst 250.000 gulden op (nu: 2,5 miljoen euro). Bij iedere ramp – of het nu branden, overstromingen of de cholera betrof – kwamen inzamelingsacties op gang. Burgers organiseerden aan de lopende band loterijen, benefietconcerten, kerkcollectes en openbare verkopingen om hun lijdende landgenoten te helpen.  

De nationale liefdadigheid bereikte een eerste hoogtepunt na de Leidse buskruitramp. Op 12 januari 1807 explodeerde ’s middags om vier uur in de binnenstad van Leiden een schip met een enorme lading buskruit. Er kwamen zo’n 160 mensen om het leven en er vielen meer dan 2000 gewonden. De verwoestingen waren gigantisch. Alle kranten en dichters schreven erover. Nog diezelfde avond bracht de koning, Lodewijk Napoleon, een bezoek aan de plek des onheils. Hij ontfermde zich over de aangeslagen bevolking en nam een vijfjarig jongetje op de arm dat onder het brandende puin vandaan was gekropen. Hij ging voortvarend te werk: hij gaf Leiden een voorschot van 100.000 gulden om de eerste nood te lenigen en stelde een deel van paleis Huis ten Bosch open voor de opvang van gezinnen en bejaarden. Het leverde hem de bijnaam ‘vader der ongelukkigen’ op. Intussen stroomden de giften uit alle hoeken en gaten van het land binnen. Het imposante bedrag van bijna 1,9 miljoen gulden werd opgehaald. 

Liefdadigheidspublicaties speelden bij dit soort acties een belangrijke rol. Vaderlandslievende auteurs als Hendrik Tollens en Jacob Jan Cremer gaven geschriften uit met als doel zoveel mogelijk geld voor de slachtoffers op te halen. Zo bracht Tollens in 1853 een met goud versierd albumblaadje uit om de choleralijders een hart onder de riem te steken. Prins Hendrik, een van de zoons van voormalig koning Willem II, en zijn echtgenote betaalden maar liefst 25 gulden voor een exemplaar. De actie bracht 721 gulden op. De schilder en schrijver Jacob Jan Cremer steunde de slachtoffers van de watersnood van 1861 met zijn uitgave Op den zolder. Hij riep alle Nederlanders op te doneren: ‘Geef, geef, geef’, schreef hij: ‘Te veel is het nimmer’. Zijn boekje leverde ƒ 2155,90 op.  

De beelden van een door water wadende koningin Juliana bij de Watersnoodramp van 1953 zijn nog altijd iconisch

Aan de negentiende-eeuwse liefdadigheidscultus hebben we twee erfenissen overgehouden. Ten eerste zijn benefietacties nog altijd springlevend. Bij de vuurwerkramp in Enschede (2000), de Orkaan Irma (2017) en de recente overstromingsramp in Valkenburg (2021) zamelden burgers op allerlei manieren geld in ten behoeve van de slachtoffers. Ook het Nationaal Rampenfonds was daarbij actief. In 1995, toen de dijken in het rivierengebied dreigden door te breken, werd zelfs een landelijke televisieactie georganiseerd met medewerking van tal van bekende Nederlanders. Ten tweede laten leden van het Koninklijk Huis zich sinds het optreden van Lodewijk Napoleon steevast bij rampen zien om hun medeleven met nabestaanden te tonen. Of het nu gaat om de Zuiderzeevloed van 1916, de Bijlmerramp in 1992, of het neerstorten van de MH 17 in 2014, een bezoek van een lid van het koninklijk huis hoort erbij. De beelden van een door water wadende koningin Juliana bij de Watersnoodramp van 1953 zijn nog altijd iconisch.  

De buskruitramp van Leiden, 1807. Afbeelding: Pieter Gerardus van Os / Rijksmuseum Amsterdam

Schuldbesef en zondebokken 

Hoewel rampen de saamhorigheid konden vergroten, zowel op lokaal als nationaal niveau, gingen ze ook vaak gepaard met processen van in-en uitsluiting. In de nasleep van een ramp gingen betrokkenen op zoek naar verklaringen: hoe was de brand van Hilversum in 1766 ontstaan? Waarom vatte de Amsterdamse Schouwburg in 1772 vlam? Waarom leidde de cholera in de ene buurt tot veel meer doden dan in een andere wijk? En had de watersnoodramp 1953 voorkomen kunnen worden? De uiteenlopende antwoorden op dit soort vragen leidden soms tot hoogoplopende conflicten. 

Tot in de jaren 1960 was de religieuze verklaring dominant: God stuurde rampen en gaf daarmee een signaal af. Hij wilde de mensen straffen voor hun zonden of simpelweg zijn almacht tonen. Predikanten en schrijvers spoorden mensen aan om te bidden om nieuwe rampen te voorkomen. Dit soort godsdienstige interpretaties sloot andere verklaringen niet uit. Zelfs wanneer algemeen bekend was dat de ramp door een menselijke fout was ontstaan, bleef God de eerste veroorzaker. Na een brand in Lutjebroek, die in 1763 in een broodbakkerij was ontstaan en waarbij 47 huizen in de vlammen opgingen, benadrukte een liedmaker dat de brand als een straf van God moest worden gezien: ‘Hy schept het kwade en het goed,/ De duysternis en 't ligt der dagen, / Godt is 't die zulks alles doet’.  

Zelfs wanneer algemeen bekend was dat de ramp door een menselijke fout was ontstaan, bleef god de eerste veroorzaker

Tegelijkertijd lieten wetenschappelijke bevindingen zien dat mensen in staat waren om rampen te keren. De uitvinding van de bliksemafleider in 1752 maakte direct een einde aan tal van branden. Toen John Snow in 1854 ontdekte dat besmet drinkwater de veroorzaker van cholera was, kon de ziekte effectief worden bestreden. Toch leidde dat niet automatisch tot het verdwijnen van religieuze interpretaties: de op wetenschappelijke kennis gebaseerde verklaringen gingen hand in hand met aansporingen tot vroomheid. Toen de waterbouwkundige Jan Adriaanszoon Leeghwater in 1641 zijn ambitieuze plan publiceerde om het Haarlemmermeer in te polderen om zo toekomstige overstromingen te voorkomen, hoopte hij het met hulp van de ‘almogenden God’ te kunnen uitvoeren. 

Rampen werden ook vaak aangegrepen om gemeenschapsgevoelens aan te wakkeren vanuit bepaalde morele, religieuze of politieke overtuigingen. Toen er in Gent in 1587 een zware storm opstak tijdens een processie van de Spaanse veldheer Alexander Farnese, de hertog van Parma, haalde een protestantse pamflettist zijn gelijk. Het kon natuurlijk geen toeval zijn dat God uitgerekend de katholieke Spanjaarden met een storm strafte! Ook de zeventiende-eeuwse dichter Joost van den Vondel zag zijn geloofsvisie bevestigd na het afbranden van de Nieuwe Kerk in Amsterdam in 1645. De catastrofe onderstreepte de superioriteit van het katholieke geloof, waar hij enkele jaren eerder naar was overgestapt. Het leidde tot een heftige pennenstrijd waarbij calvinisten lijnrecht tegenover de katholieken stonden.  

Het aanwijzen van zondebokken deed zich niet alleen voor in de vroegmoderne tijd, maar is van alle tijden. Van heksen tot homoseksuelen, van moslims tot joden, van katholieken tot protestanten, van de Fransen tot de Aziaten, steeds weer zijn bepaalde groepen aangewezen als de aanstichters van het kwaad. Zeker bij infectieziektes en epidemieën, zoals de pest, cholera, aids en corona, is de neiging groot geweest om schuldigen aan te wijzen. Dat heeft zelfs tot excessief geweld geleid, zoals de vervolgingen van de joden tussen 1348 en 1351, die verantwoordelijk werden gehouden voor de pestuitbraken. Ook tijdens de huidige coronacrisis is een heel scala aan zondebokken de revue gepasseerd. Eerst waren het de Chinezen, daarna de carnavalsvierders, vervolgens de feestende jongeren, toen de ongevaccineerden en ten slotte de wintersporters.  

Toneel van de Amsterdamse Schouwburg bij het uitbreken van de brand, 1772. Afbeelding: Cornelis Bogerts, naar Pieter Rogiers / Rijksmuseum Amsterdam

Veerkracht en kwetsbaarheid 

Bovenstaande voorbeelden maken duidelijk dat er grote parallellen bestaan tussen de wijze waarop we vroeger met rampen omgingen en nu. Natuurlijk hebben zich onder invloed van bestuurlijke, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen grote veranderingen voorgedaan, maar er doemen ook patronen op. Door de eeuwen heen zochten mensen naar manieren om met traumatische gebeurtenissen om te gaan. Tot die coping mechanismen behoren onder meer het zoeken naar (rationele en irrationele) verklaringen, het stimuleren van gemeenschapsgevoel en het aanwijzen van zondebokken. 

Nieuwsmedia en culturele uitingen laten zien dat kwetsbaarheid en veerkracht twee zijden van dezelfde medaille zijn

De media speelden daarbij een doorslaggevende rol.  Aan de ene kant konden journalisten, schrijvers en kunstenaars aanzetten tot haat en zelfs geweld door schuldigen aan te wijzen. Ze lieten zich regelmatig leiden door sensatiezucht en commerciële belangen. Aan de andere kant riepen ze op tot solidariteit en liefdadigheid. De hulpacties die vroeger op touw werden gezet om burgers in nood te helpen zijn met recht indrukwekkend te noemen.  

Nieuwsmedia en culturele uitingen laten zien dat kwetsbaarheid en veerkracht twee zijden van dezelfde medaille zijn. De uitvoerige beschrijvingen en treffende afbeeldingen van menselijk leed, veroorzaakt door verwoestende gebeurtenissen, herinneren burgers eraan dat een ramp iedereen kan treffen. Tegelijkertijd dragen culturele media ook bij aan het verhogen van de psychologische en sociale weerbaarheid van mensen. Beelden van hoop en troost zijn er eveneens in overvloed. Denk aan het iconische beeld van de feniks ofwel de vogel die uit zijn as herrijst. Het is voor menig oorlogsmonument of als gedenkteken voor verwoestende branden gebruikt. Zo is in Enschede, waar zich in 2000 een ongekende ramp voltrok nadat een opslagplaats met vuurwerk ontplofte, in het stiltecentrum een glaskunstwerk geplaatst van een feniks. Deze bezinningsplek geeft niet alleen ruimte aan het verdriet, maar biedt ook zicht op een nieuwe toekomst. Zelfs na de vreselijkste catastrofe kan een samenleving weer uit de as herrijzen.  

 

Foto: Babet Hogervorst

Lotte Jensen is hoogleraar Nederlandse literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Ze leidt momenteel een groot onderzoeksproject naar rampverwerking in Nederland door de eeuwen heen. Ze publiceerde tal van boeken waaronder Verzet tegen Napoleon, Vieren van Vrede. Het ontstaan van de Nederlandse identiteit, 1648-1815 en als co-auteur De grote en vreeselike vloed. De Sint-Elisabethsvloed 1421-2021. In september verschijnt bij de Bezige Bij haar cultuurgeschiedenis over overstromingsrampen: Wij en het water. Een Nederlandse geschiedenis