Artikel

'Werkze, lieve Jeanne!'

Door: Jolande Withuis

Tot diep in de twintigste eeuw hoorden vrouwen niet buitenshuis te werken. Maar sommigen trokken zich daar niets van aan, zoals kunstenares Jeanne Bieruma Oosting.

Het is een treurig feit: in Nederland is een flink deel van de schoolverlatende meisjes niet van plan meer dan een dag of drie per week te gaan werken. Met moederschap heeft die deeltijdwens niets te maken. Wel met de mentale erfenis van zo’n anderhalve eeuw kostwinnersideologie, die ‘de vrouw’ tot een sekse maakte die moet worden onderhouden, hetzij door een man, hetzij door de staat. Helaas lopen jonge vrouwen die zo ongeïnspireerd over hun werk denken het risico zichzelf een ongelukkig, doelloos leven te bezorgen, in armoede bovendien.

Vrouwen hebben altijd alle mogelijk soorten werk verricht. Ze waren soldaat, trokken schuiten, haalden de oogst binnen en werkten in fabrieken. Maar vanaf eind negentiende eeuw werd het buitenshuis werken door vrouwen steeds meer teruggedrongen. Het kiesrecht wisten de feministen in 1919 te verwerkelijken; met het recht op arbeid - en dus inkomen - daarentegen ging het bergafwaarts. Dankzij een machtige kongsi van vakbonden, socialisten en christenen werd dat recht niet uitgebreid, maar ingeperkt. Onder het mom van ‘bescherming’ werd vrouwen de toegang tot tal van beroepen ontzegd. Ze mochten bijvoorbeeld niet meer ’s nachts werken. Omdat vrouwen door die broodroof voor hun levensonder­houd als het ware tot trouwen werden gedwongen, noemden radicale feministen het huwelijk ‘gelegaliseerde prostitutie’.

Gepropageerd door dokters, dominees en damesbladen; geldelijk afgedwongen door lage vrouwenlonen en de voorzieningen van de verzorgingsstaat; gelegaliseerd door arbeidsverboden werd het gezin met een mannelijke kostwinner en een vrouw thuis het westerse ideaal. Tot ongeveer 1970 mochten of moesten vrouwen bij zwangerschap of huwelijk worden ontslagen. De niet buitenshuis werken­de, levenslang zorgende ‘moeder-de-vrouw’ stond model voor het goede, ‘normale’ vrouwenleven. Nog rond 1990 zei minister-president W. Kok (PvdA) dat een vrouw van veertig niet meer zou moeten hoeven werken. Alsof dat een schande is. Zuiver seksisme.

Natuurlijk waren er altijd moedige vrouwen die zich hun leven niet door wet en gewoonte lieten afpakken. Jeanne Bieruma Oosting (1898-1994), hoofdpersoon van mijn volgende maand verschijnende biografie Geen tijd verliezen, was zo’n vrouw. Haar puissant rijke vader verbood haar naar school te gaan; de kunstopleiding die ze wilde mocht evenmin. Ze maakte net zo lang ruzie tot ze het ouderlijk kasteel toch mocht verlaten. De prijs voor die strijd was jarenlange armoede; de riante toelages die haar broer en gehuwde zuster ontvingen werden haar onthouden. Maar ze werd wat ze wilde zijn. Jeanne Oosting werd een van onze meest gerenommeerde kunstenaressen, schilderde en exposeerde tot ze in de negentig was en kreeg nooit spijt. Datzelfde gold voor haar vriendinnen, onder wie dichteres Ida Gerhardt. Ook Gerhardt had ‘geen tijd verliezen’ als devies. Veel tijd om elkaar te ontmoeten hadden de twee dan ook niet. In plaats daarvan correspondeerden ze: ‘Ik kom óm in het werk en hoop van jou hetzelfde,’ schreef Gerhardt. En ze sloot af met ‘Werkze, lieve Jeanne!’

 

Jolande Withuis is socioloog en schrijver.