Artikel

Voorsprong en eurocentrisme in slavernijgeschiedenisbedrijf

De wetenschap als zaak van witte mannen en vrouwen

De scheve groeiverhouding tussen de voormalige overheersende en overheerste landen heeft onder meer tot gevolg dat de geschiedschrijving over slavernij wordt gedomineerd door witte historici, betoogt Patricia D. Gomes in dit opinieartikel.

De trans-Atlantische slavenhandel, de slavernij en het  kolonialisme hebben de betrokken westerse landen en hun bevolkingen niet alleen materiële en immateriële rijkdom en macht opgeleverd, maar ook een voorsprong in ontwikkelingsmogelijkheden. Deze rijkdom, macht en voorsprong zijn gebaseerd op racisme, en met elkaar verbonden in een vicieus proces van wederzijdse beïnvloeding. Dit proces zorgt ervoor dat er geen einde kan komen aan de scheve groeiverhouding tussen de voormalige overheersende en overheerste landen en hun respectievelijke bevolkingen.[1] In Nederland heeft dit tot gevolg dat het slavernijgeschiedenisbedrijf qua personeelssamenstelling en inhoud van het geschiedenisverhaal door witte erfgenamen wordt gedomineerd. Er is hier sprake van institutioneel racisme. Ik illustreer dit aan de hand van een besluit van de KNAW.

Door dit zichzelf reproducerend proces van witte dominantie is het voor zwarte historici vrijwel onmogelijk om te concurreren met hun witte collega’s. De witte erfgenamen krijgen niet alleen de meeste en beste baantjes, subsidies en onderzoeks- en journalistieke opdrachten, maar bezetten ook de meeste en beste functies in alle geschiedenisinstituten en aanverwante bedrijven.

Sinds de overheid ons enige zwarte kennisinstituut NiNsee dat onderzoek doet naar het slavernijverleden en haar erfenissen, in 2012/2013 vleugellam heeft gemaakt door haar geen jaarlijkse rijkssubsidie meer toe te kennen, hebben deze witte erfgenamen ook als enigen eigen wetenschappelijke onderzoeksinstituten en organisaties. 

Een voorbeeld van deze machtsconcentratie vormt de KNAW. Deze institutenorganisatie telt tien witte organisaties en is het toonbeeld van wetenschappelijkheid. In 2012 heeft de KNAW  geweigerd het wetenschappelijk deel van het NiNsee in haar gelederen op te nemen. [2]

Ik vind deze afwijzing een voorbeeld van institutioneel racisme. Overeenkomstig de definitie van institutioneel racisme, lag het racisme niet in de aard van de afwijzing, maar in de gevolgen ervan. De KNAW had het beargumenteerd met neutrale wetenschappelijkheidscriteria waar het NiNsee niet helemaal aan voldeed. Het gevolg was echter wel racistisch want de zwarte historici werden gedupeerd en de witten bevoordeeld. Zij konden institutioneel versterkt en vanuit een monopolie positie in het gat stappen dat met het slopen van het NiNsee was ontstaan. Daar de overheid de reguliere witte instituten niet toegankelijk voor ons heeft gemaakt (reden waarom het NiNsee in 2002 was opgericht) heeft deze afwijzing de voorsprong van de witte historici nog verder vergoot.

Een ander gevolg van deze afwijzing is dat de traditionele witte historici en belanghebbenden vrijwel ongehinderd door kunnen gaan met hun eurocentrische slavernijgeschiedenis. Daarnaast kunnen degenen die wel het hele verhaal vertellen, doen alsof ze dit helemaal zelf hebben bedacht. De historiografie (geschiedenis van de geschiedschrijving) heeft immers nog steeds niet erkend dat de zwarte vrouwen met hun bewustzijns- en emancipatiebeweging en enkele zwarte mannen, de Nederlandse slavernijgeschiedenis aan een nieuw paradigma (een nieuwe benadering) hebben geholpen, en dat zij deze geschiedenis op de agenda van de wijdere samenleving hebben gezet. Dit gebeurde in de jaren negentig tot de eeuwwisseling. Onder invloed van de zwarte Amerikaanse burgerrechtenbeweging voegden zij nieuwe vragen, bronnen, interpretaties en onderzoeksobjecten toe aan het slavernijonderzoek. Maar net zo min als erkenning, leverde dit de zwarten meer werkgelegenheid op.  

Door het voortduren van de eurocentrische geschiedenisweergave en de witte dominantie wordt de samenleving bovendien onvoldoende geprikkeld om aan zelfreflectie te doen en zich rekenschap te geven van haar oneerlijk verkregen voorsprong. Mede hierdoor wordt racisme niet effectief bestreden.

Het afwijzen van het NiNsee wijst ook op een gebrek aan zelfreflectie bij de KNAW.  En op een  gebrek aan moraal, in de zin van Kant[3] die zegt dat iets pas goed is als het voor iedereen goed is. Als de KNAW zich rekenschap van haar geschiedenis had gegeven en moraliteit hierin had betrokken, had ze haar oneerlijk verkregen voorsprong meegenomen in haar overwegingen. Ze zou het NiNsee en ons dan ook dezelfde, door de overheid gesubsidieerde gelegenheid tot ontwikkeling in voortreffelijkheid hebben gegeven die ze de witten geeft. In plaats hiervan heeft ze er voor gezorgd dat de KNAW wit bleef. Hiermee heeft de KNAW de onderliggende boodschap af gegeven dat wetenschap een zaak van (oude) witte mannen en vrouwen is. Zo draagt ze ook bij aan bewijsvorming voor de racistische opvatting dat zwarten minder intelligent zijn en minder presteren dan witten.

Patricia D. Gomes is onafhankelijk onderzoeker. Ze schreef het boek Over ‘’natuurgenooten’’ en ‘’onwillige honden’’. Beeldvorming als instrument voor uitbuiting en onderdrukking in Suriname 1842-1862. Ze publiceert ook in de Parbode, Surinaams Magazine en ze organiseerde vorig jaar Wie schrijft onze koloniale geschiedenis? in debatcentrum De Balie in Amsterdam.

[1] Eric Willams, Capitalism and slavery. New introduction by Colin A. Palmer. London 1994., Kooiman, Dick, Kapitalisme, kolonisatie en cultuur. Arme en rijke landen in historisch perspectief. Amsterdam 2009)

[2] Brief van de KNAW aan het NiNsee van 20 maart 2012,  Kenmerk IB/ED/1407. Amsterdam

[3] Traktaat uit 1785 van Immanuel Kant, Fundering voor de metafysica van de zeden, vertaling Thomas Mertens, Amsterdam 2008