Artikel

't Bloedigh Zwaert

Door Uschi Cop

Uschi Cop schreef een tekst bij het beulszwaard waarmee Van Oldenbarnevelt mogelijk onthoofd werd.

deBuren vroeg achttien jonge schrijvers uit Vlaanderen en Nederland om eeuwenoude artefacten uit de tentoonstelling 80 jaar oorlog in het Rijksmuseum een stem te geven.

Hans Pruum van Mesenem, beulszwaard waarmee mogelijk Johan van Oldenbarnevelt is onthoofd/ © Rüstkammer, Staatliche Kunstsammlungen Dresden.

Mijn eerste ademstoot blaas ik verbaasd in bad. Donkerwarmkoudlicht; water heeft dorst in m’n onedel lijf gewekt. Blindelings en stommelings de wereld in geslagen, naamloos anoniem.

Neen, ik krijg geen naam. Geen Excalibur, Durendal of Rosenbrant. Vader smid blijft onverschillig voor mijn crise d’identité. Met Johan of Hans was ik al tevree geweest. Het doopsel wordt me wel gegund. ‘k Voel tientallen namen mijn keelgat overspoelen, glunderend omhels ik hen. Dankbaar voor de aandacht lik ik mijn lippen van hen af.

Ik ben het opofferingsmetaal, ik oxideer de sappen van de mens tot rouw. Neem maar, ik ben gesterkt door schok. Vergeet me tot ik nodig ben. Een vlijmscherp surrogaat voor mensenhanden jeukend om brand, bijl, touw. Kil doof ik levensvuur als de beul dat wenst. Extatisch klief ik botten, scheid ik koppen van lijven, lach van gezicht.

Wat ben ik? Ik ben een dokter, ik genees. Agnosie en anemie.

Met mijn stomme mond, de moordenaar in wolvenvel; een snede, besnedene en snijder. ‘k Dank alle huiden voor hun meelevendheid, voor die kussen die ik telkens plantte op een nieuwe nek, dat ik mijn naakte gezicht in hun wervels duwen mocht, in de geur van geklede doodsangst verdwijnen kon.

Eén zo’n vel in een oneindig luide mensenruis begiftigt me nu met een stem. Zijn bloed was even kleverig en warm, maar schuldeloos, rampzalig zelfs. M’n ware zelf, zwaarder dan een naam, een vergiftigd geschenk: ik vermoordde van Oldenbarnevelt.

En wat hoor ik? Klinkend bloed kleeft aan mijn kling: ‘t stockske op ‘t schavot, geknakt gereutel en het zwijgen dat dan volgt. Echo’s van het sissen dat ik bij mijn geboorte slaken moest. Ik hoor het, ik hoor het weer. Sisss.

En wat zie ik ook? Niemand, niets en nooit.

Ik ben een element uit Mendeljevs tabel, een icoon, een Volksgeist, een herinnering, een hersenschim, jullie voyeuristische dessert. Mijn symboliek valt zwaar op de maag, roem is een tweesnijdend zwaard. Sensatielust doet verteren, verlekkeren, hoereren. Nemen jullie nu al afscheid? Dag dan, ik wilde u niet bruuskeren.

En wat willen jullie nog van mij? Mijn kappen is al lang gestaakt. Gepensioneerd. Een ander soort held rukt de cellen uit elkaar en dooft de lichten voor ‘t slapengaan. Hij is vuur en robot en mensenhanden blijven blank. Mijn laatste stop een zacht verzoeningsspel in een rijk museum, letters woorden zinnen laten verhalen leven. Omdat jullie zien: de pen is machtiger dan ‘t zwaard, maar verleden kan niet ontkend. De gruwel van heden gespiegeld in vitrine. ‘k Ben de schurk, lafheid des mens gekristalliseerd: ’t bloedend bloedigh zwaert.

Uschi Cop, © Marianne Hommersom

Uschi Cop (1988) is gepassioneerd door literatuur. Ze werkt als beleidsmedewerker voor het Departement Cultuur, Jeugd en Media in haar thuisstad Brussel. Als doctor in de taalpsychologie balanceert ze in haar prozawerk tussen experiment en bespiegeling. Ze schrijft korte verhalen, brengt haar poëzie op podia en publiceerde columns De Morgen. Momenteel werkt ze in de Schrijversacademie aan haar debuutroman.