Onderzoek naar kernwapens start rond de Tweede Wereldoorlog. Nazi-Duitsland onderzoekt kernsplitsing, een proces waarbij enorm veel energie vrijkomt. Je kan er kernenergie mee opwekken, maar je kan er ook krachtige wapens van maken. Uit angst daarvoor starten de Amerikanen het Manhattanproject. Zo’n 6000 wetenschappers werken in het diepste geheim aan de ontwikkeling van een atoombom, onder leiding van natuurkundige Robert Oppenheimer.
Bij de ontploffing van een atoombom komt enorm veel energie vrij. Zo kan de hitte oplopen tot 100 miljoen graden Celsius. Dat is heter dan onze zon. Na de eerste testbom twijfelt Oppenheimer dan ook over de inzet van zo’n verwoestend wapen. In een documentaire citeert hij een Hindoe-tekst die bij hem opkwam: “Nu ben ik de Dood, de vernietiger van werelden.”
In de geschiedenis zijn kernwapens twee keer echt ingezet. In beide gevallen was dat om een einde te maken aan de Tweede Wereldoorlog. Op 6 augustus 1945 valt een atoombom op de Japanse havenstad Hiroshima. Deze uraniumbom, met de bijnaam Little Boy, heeft een kracht van ongeveer 16 kiloton TNT. Zo'n 78.000 inwoners van Hiroshima sterven direct door de vuurzee en de enorme drukgolf die de bom veroorzaakt.
Drie dagen later werpt de Amerikaanse luchtmacht de plutoniumbom Fat Man af boven Nagasaki. Ongeveer 40.000 mensen komen om het leven. Op 12 augustus gaat keizer Hirohito akkoord met de overgave van Japan. Na de aanvallen sterven nog eens tienduizenden mensen aan hun verwondingen en door de effecten van de radioactieve straling die bij de explosies vrijkomt. In totaal komen 140.000 mensen in Hiroshima en 75.000 in Nagasaki om het leven.
Sindsdien zijn kernwapens niet meer echt ingezet, maar op sommige momenten in de Koude Oorlog kwam een kernoorlog gevaarlijk dichtbij. Meer over die geschiedenis en de verdere ontwikkeling van kernwapens, ontdek je in deze longread van NPO Kennis.