We hebben het eerder gezien: na de Tweede Wereldoorlog verzamelde de Sovjet-Unie een keten van bufferstaten om zich heen. Het land handelde uit zelfbewustzijn en kwetsbaarheid. En ook toen buitelden analisten over elkaar heen. Maar één man sprong eruit: George Kennan, die in 1946 zaakgelastigde was op de Amerikaanse ambassade in Moskou. Zijn analyse zou het beleid van de Verenigde Staten en daarmee van het Westen diepgaand beïnvloeden.
Hij becommentarieerde de situatie die het jaar daarvoor was ontstaan in Jalta, op de Oekraïense Krim. Daar kwamen Engeland, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie op 4 februari 1945 overeen de invloedssferen in Europa te bevriezen. President Franklin Roosevelt kon redelijk opschieten met Sovjetleider Jozef Stalin – in elk geval beter dan de Engelse premier Winston Churchill gerechtvaardigd vond. Roosevelt was een realist: het Sovjetleger stond halverwege Europa en Stalin was niet van plan die positie op te geven.
Een paar maanden later, in juli in Potsdam, was Roosevelt dood. Hij werd opgevolgd door een onervaren en onzekere Harry Truman. Stalin zou Stalin niet geweest zijn als hij de nieuwe president niet probeerde te intimideren. Truman reageerde met de boodschap dat de atoombom klaar was voor gebruik. Het zou niet meer goed komen tussen Moskou en het Westen.
Lees het hele artikel van Frans Verhagen t/m 13 mei op de website van Historisch Nieuwsblad.