Artikel

Samen tegen de concurrentie

Door: Geertje Dekkers

Thuiswerken was eeuwenlang standaard voor veel ambachtslui en handelaren met bescheiden bedrijven. Maar solistisch was hun werk bepaald niet. Door het lidmaatschap van een gilde waren ze nauw bij elkaar betrokken.

Blinkend goud. Een meestergoudsmit en zijn gezel aan het werk op een miniatuur uit eind 15e eeuw. Afbeelding: Bridgeman Images

Het Haarlemse kleermakersgilde was verbolgen. Dirk Lofman, een knecht van buiten de stad, had het gewaagd op eigen houtje kleren te maken voor klanten. En dat was niet de bedoeling. Om broeken, hemden en wambuizen op de markt te brengen diende je lid te zijn van een gilde. En daarvoor bestond een lijst van eisen. Zo dienden knechts minstens twee jaar in dienst te gaan bij een Haarlemse gildemeester. Dirk Lofman was een nieuwkomer, zonder betrekking bij een meester, maar had volgens het gilde toch opdrachten aangenomen. Dat maakte hem een beunhaas, en die verdiende straf: de kleding die hij had geproduceerd werd in beslag genomen. Het geïnvesteerde geld was hij kwijt.

Lofmans straf was tekenend voor de manier waarop veel ambacht en handel eeuwenlang waren georganiseerd. Op het eerste gezicht was veel werk een geïsoleerde aangelegenheid. Boeren bewerkten met hun families het land en timmerlieden, schoenmakers, rietdekkers en andere ambachtslui werkten ieder in een eigen bedrijfje. Ambachtslieden en kooplui dreven hun ondernemingen vaak vanuit huis, net als veel zzp’ers inmiddels weer doen. Soms liepen er wat knechten of leerlingen rond, maar naar de huidige maatstaven bleven de meeste bedrijven klein. Bescheiden, zelfstandige zaakjes en losse werklui waren de standaard.

Maar echt solistisch waren veel van die eenpitters niet. Hun bedrijven waren weliswaar zelfstandig, maar ze opereerden in het georganiseerde verband van een gilde. Zelfstandigheid was de norm, maar wel met de steun en binnen de regels die de overlieden handhaafden.

Heilige Anna, de beschermvrouwe van het kleermakersgilde is afbeeld op een plafondversiering uit de 16e eeuw. Afbeelding: Stedelijk Museum Alkmaar

Zo ging het in huidig Nederland sinds de late Middeleeuwen, toen steden hier opbloeiden en het aantal ambachtslieden en handelaren groeide. Voor vishandelaren, leersnijders, bakkers en zakkendragers viel er in de nieuwe steden veel te verdienen, maar er was ook altijd de dreiging van concurrentie. Die kwam van buiten de stad, waar bewoners veel minder geld kwijt waren aan belastingen en dus goedkoper konden produceren. Maar ook van binnenuit, want broddelaars en valsspelers konden klanten wegkapen met lage prijzen, waarvoor ze inferieure producten leverden. Vandaar dat vakgenoten zich in de dertiende en vooral de veertiende eeuw organiseerden in gilden en regels opstelden om gevestigde leden te beschermen en concurrentie in te dammen. Ze verboden rivalen van buiten stadse klanten te overladen met hun waren, stelden minimumprijzen in, bepaalden hoeveel werkuren de leden dagelijks mochten maken, en formuleerden heel veel meer geboden voor alles wat de ene ondernemer een voorsprong kond geven op de andere.

Wie mee wilde draaien in het systeem, moest doorgaans lang genoeg in de stad wonen om als een van de ‘onzen’ te worden beschouwd. Dat kon een halfjaar zijn, of twee jaar: de regels verschilden per stad en per gilde. Ook was volwaardig burgerschap veelal een vereiste. Beginnelingen dienden in de leer te gaan bij een gildelid, en aan het einde van hun leerperiode hoorden ze te betalen voor het voorrecht om een meesterproef te mogen doen voor de ogen van het – soms rijkelijk gefêteerde – gilde. Voor eenlingen als Dirk Lofman was in dit soort georganiseerde ambachten weinig ruimte.

 

Geloof en gezelligheid

Maar het gilde was nog veel meer dan een club met regels en het raakte, vooral in de late Middeleeuwen, aan alle facetten van het bestaan. Aan het religieuze leven bijvoorbeeld. Zo deden leden gilde-gewijs mee aan processies. Bovendien versierden en onderhielden ze vaak een eigen altaar. Kijk maar eens rond in een willekeurige laatmiddeleeuwse kerk. Goede kans dat daar een zijaltaar is, gewijd aan Sint-Nicolaas, beschermheilige van handelaren, en daarom in katholieke tijden beheerd door het koopliedengilde. Een zijaltaar van Sint-Petrus, die ooit de kost verdiende als visser, kon worden onderhouden door viskopers, dat van de heilige Jozef door zijn collega-timmermannen enzovoort. Bij die altaren volgden de gildeleden hun wekelijkse mis, samen met hun collega’s en concurrenten.

Gildeleden deelden lief en leed met elkaar

Op de mis volgde gezelligheid, vooral op de jaarlijkse gildedag. Dan was er een feest, met een overdaad aan voedsel en drank, want religieuze en sociale zaken waren nauw met elkaar verweven. Dankzij dit soort gezelligheid was er volop kans met elkaar bekend, bevriend en verzwagerd te raken. Bovendien deelden de leden leed met elkaar: ze waren erbij als een van hen werd begraven en zamelden geld in voor zieken, weduwen en wezen.

En de invloed van middeleeuwse gilden reikte nog veel verder: ze kregen een cruciale rol in het stadsbestuur. Neem Utrecht, waar lang de bisschop en een klein groepje families de dienst uit hadden gemaakt. Die oude bovenlaag was rond 1300 verwikkeld in ingewikkelde conflicten, waarvan de gilden wisten te profiteren. Zij steunden een van de voorname stedelingen en eisten daarvoor een hoge prijs: toegang tot het stadsbestuur. En die kregen ze, want hun partij won.

Vanaf 1304 kozen de leiders van de Utrechtse gilden de 24 leden van de stedelijke Raad, die weer de schout en de schepenen koos. Zo kregen de gilden dus een stevige greep op de stad, in Utrecht en ook elders. Daar stonden wel verantwoordelijkheden tegenover. Dezelfde Utrechtse gildes kregen de taak om elk een stuk stadsmuur te bewaken, om te voorkomen dat vijanden ongezien konden naderen. Ieder lid hield circa eens per twee weken een nachtelijke wacht op de toren van zijn gilde.

Timmermansoog. Een gildemeester beoordeelt het werk van zijn gezellen. Miniatuur uit 1482. Afbeelding: Bridgeman Images

Onder de radar

Na de Middeleeuwen werden de gilden iets minder zichtbaar. Dat had onder andere te maken met de Reformatie, die in veel kerken van de Noordelijke Nederlanden een einde maakte aan de heiligenverering, en dus aan de processies en gilde-altaren. Ook politiek werden de gilden vaak minder machtig, omdat regentenfamilies het stadsbestuur in handen kregen en voortaan onderling de functies verdeelden.

Daarmee waren gilden allerminst verdwenen: in de zestiende en zeventiende eeuw werden er zelfs volop nieuwe opgericht. Die reguleerden nog steeds het werk en de handel van hun leden en probeerden de concurrentie in te perken. Dat laatste werd er niet makkelijker op, vooral niet in groeiende steden. Daar werd het leven anoniemer en waren inwoners minder op de hoogte van wat anderen uitspookten. Buitenstaanders hadden daardoor meer kans om onder de radar tegen de regels in te werken. Daarbij kwam nog toenemende plattelandsnijverheid, aangezwengeld door koopkrachtige ondernemers. Die leverden grondstoffen als wol af bij boeren, die deze sponnen, weefden of anderszins bewerkten, buiten alle gilderegels om. De voordelig geproduceerde eindproducten verhandelde de ondernemer verder, tegen betere prijzen dan de gilden ooit konden vragen.

Rond 1800 zouden de gilden hun strijd tegen de vernieuwing verliezen, maar in de zeventiende en achttiende eeuw verdedigden ze hun positie, zo goed en zo kwaad als het ging. Vandaar de straf van Dirk Lofman, die illegaal in Haarlem had geproduceerd. Overigens legde Lofman zich niet neer bij het besluit van het gilde. Hij beweerde dat zijn kleren niet voor klanten waren bedoeld, maar voor zijn eigen vrouw en kinderen. Voor dat argument bleek het gildebestuur gevoelig, want Lofman kreeg zijn spullen terug. Maar helemaal overtuigd waren de overlieden niet, want Lofman moest wel een boete betalen, van 25 gulden, en diende bovendien de stad binnen zes weken te verlaten. Zodat de gevestigde kleermakers van Haarlem tenminste één concurrent minder hadden.

Geertje Dekkers is historicus en journalist en schrijft voor Historisch Nieuwsblad, de Volkskrant en Quest.