Artikel

Tradities op het balkon en de veranda

Door Milan van Lange

Hollandse kaasmeisjes en Balinese mandjesvlechters. Beide traditionele figureren waren onderdeel van de tentoonstellingen in het officiële Nederlandse paviljoen op de New York World’s Fair van 1939. Hoe verhielden tradities zich tot het moderne Nederland van toen? Wat zegt dit over de omgang met verschillende historische figuren, symbolen en gebruiken die we onder de term ‘traditie’ kunnen scharen?

1939 New York World's Fair Postkaart - Het Nederlandse Paviljoen

Alle rechten voorbehouden

In de jaren dertig besloot de Nederlandse regering met een groots paviljoen deel te nemen aan de New York World’s Fair van 1939. Op dergelijke wereldtentoonstellingen lieten landen zien waar hun land voor stond, en bovenal hoe zij wilden dat anderen hen zagen. Volgens de Nederlandse regering was een grootse deelname destijds noodzakelijk. Dit was – in de woorden van voorzitter van het deelnamecomité A.C.D. de Graeff – vooral om in te gaan tegen de ‘antikoloniale stromingen’ die er in Amerika waar te nemen waren.

Onder het officiële motto ‘Building the World of Tomorrow’ richtten de tentoonstellingen van Amerikaanse (veelal commerciële) deelnemers zich vooral op een ideaal toekomstbeeld, waarin het verleden nauwelijks een rol leek te spelen. Voor de organisatie van de Nederlandse deelname was dat anders.

De weg van traditie naar moderniteit

Het uiteindelijke Nederlandse paviljoen was een licht en modern gebouw, voorzien van een antiek ogende klokkentoren. Met deze vermenging van modern en traditioneel presenteerde Nederland zich in New York aan de wereld als een land waarin traditie aan moderniteit gepaard ging. In het gebouw was er een zaal voor – volgens het begeleidende boekje – Nederland als ‘het balkon van Europa’ en Nederlands-Indië als de ‘zonnige veranda van Nederland’. In de eerste ruimte was aandacht voor historie (o.a. Peter Stuyvesant en Hollandse meesters), maar vooral voor clichématige voorstellingen van tradities (klompjes, tulpen, molentjes en kaasmeisjes).

Tradities werden vooral neergezet in samenhang met bijvoorbeeld het moderne weg- en waterbeheer, de gezondheidszorg of verdiensten in internationale handel. Geromantiseerde beelden leken te moeten tonen hoe windmolens en kaasmeisjes een opstapje waren geweest naar het moderne Nederland van 1939.

‘Inlandse’ tradities en moderne heerschappij

Er was een opvallend verschil met de plaats van tradities in de tentoonstellingen over de ‘overzeese gebiedsdelen’ – en dan Nederlands-Indië in het bijzonder. Het Nederlandse organisatiecomité presenteerde onder meer muurschilderingen met Javaanse muziek- en danstaferelen. Achterin de zaal stond een Balinese mandjesvlechter live demonstraties te geven van zijn ambacht. Deze presentaties stonden – zowel letterlijk als figuurlijk – tegenover een aantal modern vormgegeven kaarten en diorama’s over medische zorg, techniek en het onderwijssysteem.

We zien hier het contemporaine antwoord op de ‘antikoloniale stemmingen’ die voorzitter De Graeff zorgen baarden. Deze ruimte leek vooral het contrast tussen oude ‘inlandse’ tradities en de ‘moderne’ Nederlandse koloniale heerschappij te moeten benadrukken. Niet dankzij tradities – zoals in de Nederlandse zaal – maar ondanks tradities, was Nederlands-Indië een modern bestuurd gebied.

Oorsprong of oppositie

De organisatie benadrukte in de Nederlandse ruimten vooral tradities als oorsprong van het moderne Nederland. In deze contemporaine context werden tradities als betekenisvol neergezet. Los van de inhoudelijke keuzes die er gemaakt waren, getuigt zo’n omgang met traditie van aanpassingsbereidheid. De officiële Nederlandse deelname aan de wereldtentoonstelling van 1939 moest echter ook ingaan tegen ‘antikoloniale sentimenten’. Het diende Nederland niet alleen te presenteren als modern land, maar ook als moderne koloniale heerser over de toenmalige ‘West’ en ‘Oost’.

In de ‘overzeese’ zalen lag de nadruk daarom op het presenteren van onveranderlijke ‘inlandse’ tradities. Ze werden vooral als oppositie neergezet van moderniteit en vooruitgang. Deze ‘inlandse’ tradities bestonden in het beste geval naast een modern bestuurde samenleving.

Vandaag de dag is er nog regelmatig ophef over aanpassingen om tradities te laten voortbestaan in een hedendaagse context. Sommige mensen formuleren de kleinste verandering al als ‘afpakken’ of ‘kapotmaken’. Aan behoudende zijde zijn tradities een onveranderlijk, te behouden goed. Dit impliceert dat tradities anti-modern zijn en geen onderdeel zijn van vooruitgang. Dit beeld over wat tradities zijn (of zouden moeten zijn), doet eerder denken aan de koloniale blik van 1939 op de Balinese mandjesvlechter, dan aan de traditionele Hollandse molen als baken op de weg naar vooruitgang.

Wat zegt de Nederlandse deelname aan de New York World’s Fair ons over de hedendaagse omgang met tradities? Als er dan iets is dat traditionele figuren, symbolen, en gebruiken enige betekenis kan blijven geven in het heden, dan is dat wel bereidheid tot in- een aanpassing aan de maatschappij van nu.

Milan van Lange studeerde geschiedenis en rondt momenteel zijn proefschrift af bij het NIOD en de Universiteit Utrecht. In zijn onderzoek staan emoties in de naoorlogse parlementaire behandeling van verschillende groepen oorlogs-nabestaanden centraal. Milan maakt daarvoor, naast traditionele historische onderzoeksmethoden, gebruik van computationele data- en tekstanalysemethoden. Daarnaast is hij betrokken bij het project ‘Oorlog uit Eerste Hand’, dat gaat over de digitalisering van persoonlijke oorlogsbrieven uit de periode 1935-1950.