Artikel

Moed

Door Natascha van Weezel

Van mijn moeder heb ik altijd geleerd dat er twee dingen écht belangrijk zijn: moed tonen en opkomen voor de rechten van vluchtelingen. Zij leerde deze lessen weer van háár ouders. En dat komt door misschien wel de belangrijkste gebeurtenis uit hun leven.

Credits: Els Zweerink.

Mijn opa Herman groeide op in Berlijn. Mijn oma Helen in Wenen. Daar hadden ze een goed leven, totdat Adolf Hitler op 30 januari 1933 benoemd werd tot rijkskanselier. Al snel kwamen mijn Joodse grootouders in aanraking met antisemitisme. Na de Kristallnacht in 1938 besloten mijn grootouders toevallig allebei naar Den Haag te vluchten. Mijn opa trok in bij zijn zus Rosa en zwager Nuchem. Mijn oma vond onderdak bij een neef. Niet veel later ontmoeten ze elkaar bij ANSKI, de vereniging voor Oost-Europese Joden in Nederland. Herman en Helen werden verliefd.

Erg lang duurde hun prille liefdesgeluk helaas niet. In 1942 werden alle Joden in Nederland gedwongen om naar Amsterdam te verhuizen. Bovendien werd de gele Jodenster ingevoerd. Herman en Helen voorvoelden dat dit weleens heel verkeerd zou kunnen aflopen en besloten te vluchten. Zwitserland leek een logische keuze – niet alleen omdat dat land neutraal was, maar ook omdat ze beiden vloeiend Duits spaken. Ze verkregen valse persoonsbewijzen en stapten op de trein naar Antwerpen. Daar trouwden ze voordat ze hun weg vervolgden naar Lyon, gelegen in Vichy-Frankrijk. Voor de oversteek naar Zwitserland hadden ze geld nodig. In Lyon huurden ze een kamer zodat ze konden werken en sparen, maar als snel werden ze verraden. Een buurtbewoner rook ‘onraad’ en gaf hen aan bij de politie.

Na een dag op een politiebureau te hebben doorgebracht, werden mijn opa en oma naar Rivesaltes gestuurd, een klein doorgangskamp waarvandaan treinen naar het oosten vertrokken. Zodra ze het kamp binnenkwamen riep Herman op hoge toon tegen de commandant dat het een schandalig misverstand was dat hij en zijn vrouw hiernaartoe waren gebracht; hij was immers een zeer belangrijke Zwitserse journalist en helemaal geen Jood. Hij eiste dat hij mocht telefoneren voor opheldering met de Zwitserse consul in Vichy. Herman kende die consul helemaal niet en hij was ook al geen bekende journalist.

De commandant stond niet toe dat de gevangene zou telefoneren, maar bij hoge uitzondering mocht Herman een telegram sturen aan de consul. En dat deed mijn opa: “Geheel per ongeluk in Rivesaltes terecht gekomen. Vraag om uw medewerking. Schrijf zoals u weet voor dit en dat blad.” De consul begreep kennelijk dat er levens op het spel stonden en telegrafeerde terug: “Ja, deze man ken ik goed. Onmiddellijk vrijlaten!”

Mijn opa en oma durfden niet terug naar hun adres in Lyon en slaagden erin een mensensmokkelaar te vinden die hen beloofde naar Zwitserland te brengen. Omdat ze niet veel te besteden hadden moest dat wel te voet. Een afstand van zo’n 250 kilometer.

Ze liepen drie dagen en drie nachten zonder eten en drinken. Vooral het laatste stuk was problematisch; ze moesten over een hoge berg, de Mont Salève. Mijn oma hield het nauwelijks vol, maar mijn opa spoorde haar aan om niet op te geven en niet veel later zagen mijn grootouders een brievenbus met de Zwitserse vlag erop. Ze kwamen terecht in een vluchtelingenkamp in Geneve en daarna kregen ze een kleine woning toebedeeld in het bergdorp Ennetbühl.  Daar bleven ze tot de zomer van 1945.

Na de oorlog keerden mijn grootouders terug naar Den Haag, waar ze hoorden dat hun ouders en enkele broers en zusters (waaronder Rosa en Nuchem) vermoord waren in Auschwitz. Later werd mijn opa inderdaad een bekende journalist en richtte hij internationaal perscentrum Nieuwspoort op.

De opa en oma van Natascha van Weezel, Herman en Helen.

Alle rechten voorbehouden

Hoewel de Tweede Wereldoorlog inmiddels 75 jaar geleden ten einde kwam en mijn grootouders al jaren dood zijn, leven ze voor mijn gevoel toch een beetje in mij voort.

Door hun moed leef ik en daar heb ik het jarenlang moeilijk mee gehad. Als typisch ‘derde generatiekind’ wilde ik iedereen om me heen gelukkig maken. Mijn grootouders hadden zo veel geleden; ik wilde hun pijn en verdriet wegnemen, maar natuurlijk kon ik dat helemaal niet goedmaken. Dit zorgde ervoor dat ik vaak teleurgesteld raakte in mezelf en bang was voor een wereld waarin zoiets vreselijks kon plaatsvinden.

Pas veel later ben ik er op een andere manier naar gaan kijken. Opa Herman zei na de oorlog altijd: “De Holocaust mag niet alleen ons Joden nooit meer overkomen, maar helemaal niemand niet”. Nadat ik mijn eigen demonen naar de achtergrond had gedrukt, nam ik zijn levenshouding over. Sindsdien meng ik me in de strijd tegen discriminatie en kom ik op voor de rechten van vluchtelingen van nu. Ik ben zelf immers kleinkind van vluchtelingen en droom van een wereld waarin iedereen geaccepteerd wordt, ongeacht afkomst, religie of etniciteit. 

Ik zeg niet dat ik de Holocaust als ‘les’ zie, want dan lijkt het net alsof het ergens goed voor is geweest. Maar de strijdbaarheid van mijn opa is wél deel geworden van mijn identiteit. En daar ben ik ongelooflijk trots op.

Natascha van Weezel (1986) debuteerde met Magere jaren. In 2015 verscheen De derde generatie, waarmee ze veel opzien baarde. In 2017 volgde Thuis bij de vijand. Van Weezel is columnist bij Het Parool en werkt als freelancejournalist voor kranten en televisie. In 2018 maakte ze de vierdelige documentaireserie Natascha’s Beloofde Land voor de VPRO en NPO3. Eerder dit jaar kwam haar nieuwe boek Nooit meer Fanta, het jaar dat mijn vader overleed uit.