Door: Alexander de Bunt voor Romeinen.nl
Met deze uitspraak zette de Romeinse geschiedschrijver Cornelius Tacitus in zijn werk Germania, dat hij omstreeks in 98 n.Chr. schreef, de Lage Landen in één klap op de kaart. Het was een koud, nat en treurig oord aan de rand van de wereld, waar je als Romein maar beter niet kon komen. Hoewel de beschrijving van Tacitus tot op de dag van vandaag zeer invloedrijk is op onze beeldvorming over het leven langs de Limes, laat de archeologie ons een ander beeld zien. In werkelijkheid kende het Nederlandse rivierengebied veel bedrijvigheid, doordat verschillende bevolkingsgroepen uit diverse regionen binnen en buiten het Romeinse Rijk om uitlopende redenen bij elkaar kwamen.
Bataven als migranten
Van 58 tot 51 v.Chr. leidde de bekende Romeinse veldheer Julius Caesar een oorlog in Gallië, waarbij het voormalige gebied van België en Zuid-Nederland grotendeels werd ontvolkt; de Romeinen zouden er later een hele kluif aan hebben om het gebied weer te bevolken. Hiervoor werd nu gekeken naar de Overrijnse Germaanse stammen. In de periode van 50 tot ca. 12 v.Chr. wisten de Romeinen, door het voeren van een slinkse verdeel-en-heerspolitiek, verscheidene volksverhuizingen op touw te zetten vanuit het Germaanse gebied. Een van deze nieuwkomers was de stam van de Bataven. Na interne strijd hadden zij zich afgesplitst van de uit Hessen (Duitsland) afkomstige Chatten en kregen ze door de Romeinen land toegewezen net buiten de grenzen van het Romeinse Rijk. Daar vestigden zij zich in het gebied dat we tegenwoordig kennen als de Betuwe, en ook in delen van de Utrechtse Heuvelrug, de Gelderse Vallei en delen van Noord-Brabant.
Troepen uit verre streken
Naast de Bataven die zich eeuwenlang in het rivierengebied ophielden, maakte de bevolking van de Lage Landen ook kennis met allerlei legereenheden afkomstig uit verschillende delen van Europa. Voor de Bataafse opstand in 69-70 n.Chr. werden de forten langs de Rijn voornamelijk bemand door legioenssoldaten en hulptroepen afkomstig uit Gallië, Germanië, het mediterrane gebied en het Iberisch Schiereiland. Vanaf de regeringsperiode van Vespasianus (69-79 n.Chr.) trad een aantal grote veranderingen op in de legersamenstelling van de Rijntroepen, waarbij voornamelijk de invloed vanuit Brittannië en het Balkangebied toenam. Typerend hiervoor is de in 2015 gevonden Utrechtse mantelspeld in de vorm van een cicade, die vermoedelijk eigendom is geweest van een soldaat of vrouw afkomstig uit het Donaugebied of Pannonië, die hier in de 2e/3e eeuw aan de Rijn gestationeerd was.
De Romeinse invloed in het noorden
De Limes wordt vaak geportretteerd als een soort Berlijnse muur om ongewenste Germaanse indringers buiten de deur te houden, maar in werkelijkheid was dit niet altijd het geval. De Romeinen hadden geen enkele intentie om zich te isoleren van de stammen ten noorden van de Rijn. Sterker nog, ze rekruteerden hen als soldaten voor hun legers en ontwikkelden commerciële en diplomatieke banden met hun leiders. Vele handelslieden en ambachtsmannen in Germanië maakten speciale mantelspelden om deze vervolgens weer in het Rijngebied aan de Romeinen te verkopen. Ook vanuit Scandinavië werd met veel interesse naar het Romeinse Rijk gekeken. Vele jongemannen trokken naar het zuiden om hun geluk te beproeven in het Romeinse leger, op zoek naar buit en glorie. Na hun diensttijd keerden zij vaak terug naar hun thuisland, veelal in bezit van rijkversierde Romeinse voorwerpen en een goed verhaal.