Artikel

Oost/West, West/West

Brabantse missionarissen in de Verenigde Staten

Toen ik 16 was, had ik een zomerbaantje in de thuiszorg. Ik fietste heel Helmond door en maakte schoon bij oudere mensen van wie de familie al generatieslang in Helmond woonde, of in ieder geval in Noord-Brabant. Als ik dressoirs met familiefoto’s afstofte stond daar ook regelmatig een foto van een geestelijke, uitgedost in een lange zwarte soutane en een wit priesterboordje. Als ik er naar vroeg, zei de dame of heer bij wie ik aan het werk was in een zwaar dialect: “Och, dè jis onzen Antoon. Haai waarunne gistelukke.” Of ze zeiden: “Dès un nèf vameen. Hai ging mi du missie nor Afrika.”

Door: Simone Vermeeren

In die zomer zag ik de laatste overblijfselen van wat nu in de literatuur ‘het Rijke Roomsche leven’ wordt genoemd: de periode waarin de regionale cultuur in Noord-Brabant gedomineerd werd door de katholieke kerk. Inderdaad, de tijd waarin de pastoor op bezoek kwam als er niet genoeg kinderen werden geboren. Deze periode duurde ongeveer een eeuw, pakweg tussen 1860 en 1980. Het katholicisme werd in deze tijd erg publiekelijk beleden, bijvoorbeeld met grote  processies ter ere van de maagd Maria. Tot ver na de Tweede Wereldoorlog had de katholieke kerk een grote rol en invloed op het maatschappelijke en sociale leven in de provincie.

Missionaris Willem van Dinter

Alle rechten voorbehouden

In een wereld op zich, waarin het geloof zo’n dominante rol speelde, had het uitvoeren van een kerkelijk beroep groot aanzien en veel Brabanders werden missionaris. Jonge mannen, zoals neef Antoon, en een handjevol vrouwen die naar overzeese gebieden vertrokken om daar de opdracht van Jezus Christus uit te voeren:  “Gaat en onderwijs alle andere volken”. Die opdracht kan heel ruim opgevat worden. Je zou kunnen zeggen dat bijbelonderwijs op een zondagsschool missiewerk is.

Maar dat is niet per se hoe we ons tegenwoordig de hoogtijdagen van de missie, ten tijde van het Rijke Roomsche leven, herinneren. De opdracht werd in het verleden veel ambitieuzer opgevat: ieder die geen katholiek was, en dat ging dan met name over bewoners van landen buiten de katholieke invloedssfeer, moest horen over het geloof en, als het even kon, bekeerd worden. Vanuit de ‘onderwijs alle volkeren’-gedachte zijn duizenden geestelijken, van allerhande Europese nationaliteiten, de hele wereld over gereisd om ‘primitieven’ te bekeren. En hoewel ons dat nu vreselijk in de oren klinkt en we weten dat dit onderdeel was van eeuwenlang schadelijk imperialisme, waagden zich tussen 1810 en 1940 meer dan drieduizend missionarissen uit Nederland met frisse moed aan die taak. Ruim duizend daarvan waren afkomstig uit de provincie Noord-Brabant.

Het merendeel van de missionarissen reisde gelijk op met imperialistische handelaren en militairen, richting exotische bestemmingen als Brazilië, Oeganda en China. Dat er in de negentiende en twintigste eeuw ook missionarissen vanuit Europa naar de Verenigde Staten gingen, past niet in die trend. Toch reisden meer dan honderd Brabantse missionarissen in de late negentiende en vroege twintigste eeuw af naar de VS.

In 2018 werkte ik mee aan een inventariserend onderzoek naar deze honderd missionarissen. We wilden graag weten wie deze mensen waren, en waarom zij de VS kozen als bestemming.  Want het was een opmerkelijke trend: de Verenigde Staten waren een andersoortig bestemming dan de landen die in deze periode door de westerlingen geëxploiteerd werden. De VS waren in de negentiende eeuw geen kolonie meer, maar een opkomende grootmacht. Tienduizenden arbeidsmigranten kwamen uit Europa naar the land of the brave and the home of the free. Die migranten waren al christelijk. Waarom waren daar dan missionarissen nodig?

  
In de periode 1810-1850 richtten de missionarissen die vanuit Brabant naar de VS trokken zich op de native Americans;‘wilden’ in de ogen van de katholieke kerk, die bekeerd moesten worden. Er zijn intrigerende ooggetuigenverslagen te vinden van missionarissen die in de omgeving van de Rocky Mountains werden opgenomen door oorspronkelijke volken en met hen rondreisden.

Na 1850 werd het bekeren van de natives al minder interessant voor de missionarissen, toen het binnenlands beleid van de overheid in Washington een ware genocide onder hen aanrichtte. Voor de missionarissen was er een alternatief: een op gang komende stroom van Europese migranten. De geestelijke zorg voor die immigranten, en het behartigen van de belangen van katholieken in het jonge, overwegend protestante land, werd een hoofdzaak voor de Brabantse missionarissen.

Tijdens mijn onderzoek ‘ontmoette’ ik Willem van Dinter, een van de laatste missionarissen die zich naar de Verenigde Staten begaf om zich daar te wijden aan de zorg voor migranten. We weten aardig wat over Van Dinter en zijn persoonlijkheid uit de biografie die een ordegenoot over hem schreef. Opvallend is dat hij, toen hij in 1910 op missie werd gestuurd naar de VS, al 40 jaar oud was. Dat was relatief oud voor een missionaris. De missie was vaak avontuurlijk en altijd oncomfortabel, daarom werden meestal jongemannen gestuurd met een sterk gestel. Desalniettemin zou de missie Van Dinters grootste ambitie zijn geweest.  

Van Dinter kreeg een belangrijke taak mee, die zijn leeftijd verklaart. In Minnesota, een noordelijke en afgelegen staat, moest hij een nieuw klooster bouwen voor zijn orde, de Kruisheren uit St. Agatha. Van Dinter was grotendeels op zichzelf en twee broeders aangewezen, zeker in de eerste jaren van zijn aankomst. Het waren dan ook eenzame jaren. Minnesota was zo’n verlaten regio dat hij bij een bezoek aan Nederland in 1920 geëmotioneerd reageerde op een fluitende vogel. ‘Bij ons heb je geen zing-vogels,’ schijnt hij in weggezakt Nederlands te hebben gezegd.

Het lukte hem niet om goed Engels te leren spreken, wel wist hij zich aan te passen aan het Spartaanse leven. Samen met zijn collega’s woonde hij in het gehucht Onamia, dat nog geen vijfhonderd inwoners telde. Ze moesten in hun eigen voedsel voorzien, en Van Dinter jaagde enthousiast op wild. Het schaarse en weinig gevarieerde dieet zorgde ervoor dat hij maandenlang ziek was en kilo’s afviel.

In tegenstelling tot vele andere Brabantse missionarissen keerde Van Dinter terug naar huis. De fysieke ongemakken wogen niet op tegen het succes van zijn missionering in Onamia, dat in Nederland werd opgemerkt. Na zeventien jaar werd hij teruggeroepen om hoofd van zijn kloosterorde te worden. Tot zijn dood in 1940 besteedde hij op een afstand aan het voortbestaan van de buitenlandse afdelingen van de Kruisheren.

Hoewel sommige Helmondse woonkamers nog herinneren aan de hoogtijdagen van de Brabantse missie, zijn de missionarissen in de Verenigde Staten een vaak vergeten hoofdstuk van de missiegeschiedenis. Ze waren misschien gering in aantal, maar illustreren bij uitstek het thema van de Maand van de Geschiedenis: Oost/West, en, in zekere zin, West/West.

Simone Vermeeren (1991) studeerde geschiedenis aan de Radboud Universiteit en de Universiteit van Amsterdam. Na haar afstuderen werkte ze als redacteur en onderzoeker. o.a. bij het Nexus Instituut en de RU. In 2018 werkte ze mee aan het project 'Brabantse missiepioniers in de Verenigde Staten', een samenwerking van Erfgoed Brabant, Tilburg University en Katholiek Documentatiecentrum Nijmegen. Op dit moment werkt ze als journalist bij Univers, het onafhankelijk nieuwsplatform van Tilburg University, en is ze voorzitter van het dagelijks bestuur van Stichting Jonge Historici.