Artikel

De première die er niet kwam

Door: Eveline van Rijswijk

Marga Klompé had in 1967 zomaar de eerste vrouwelijke minister-president van Nederland kunnen worden. Maar in het dagboek dat ze tijdens de formatie bijhield, zag ze de bui al hangen: ‘De situatie is er psychologisch niet rijp voor.’

‘Ach, dat was natuurlijk maar een krantenverhaal,’ antwoordde Marga Klompé diplomatiek toen ze in 1967 tijdens een radio-interview de vraag kreeg of zij de nieuwe premier van Nederland zou worden. De journalist vroeg zich daarbij hardop af of hij Klompé dan ‘première’ zou mogen noemen, meteen ook verwijzend naar de primeur die het zou zijn als zij de eerste vrouwelijke premier zou worden. Klompé vond het een mooie taalvondst en antwoordde lachend: ‘Nou dat première, dat vind ik helemaal mooi [...] Ja, het is een primeur.’ Maar van een ‘première’ en primeur zou het in 1967 niet komen, want niet Marga Klompé, maar partijgenoot Piet de Jong werd dat jaar premier.

Toch was de suggestie dat Klompé premier zou worden niet zomaar een krantenverzinsel. Haar naam werd wel degelijk genoemd tijdens de formatie van 1967. Op 15 februari 1967 – Mark Rutte was een dag ervoor geboren – bleek dat de Katholieke Volkspartij en de Partij van de Arbeid tijdens de Tweede Kamerverkiezingen het grootste verlies sinds hun oprichting hadden geleden. Klompés KVP verloor acht zetels. De drie confessionele partijen KVP, ARP en CHU verloren hun meerderheid. Vanuit de linkervleugel van de KVP-fractie werd oud-minister Klompé benaderd met de vraag of zij niet formateur en premier zou willen worden. De verwachting was dat juist Klompé in staat zou zijn om een coalitie met zowel de PvdA als de ARP te realiseren, in plaats van een rechtse coalitie. Ook Norbert Schmelzer droeg niet alleen Piet de Jong voor als mogelijke premier, maar noemde ook Marga Klompé in zijn gesprek met informateur Jelle Zijlstra (ARP).

Streng voor zichzelf
Geconfronteerd met deze voordracht had Klompé enkele bezwaren. In het formatiedagboek dat ze bijhield, schreef ze dat ze geen financieel-economisch expert was, ‘hetgeen ik in de gegeven omstandigheden wel noodzakelijk acht’. En – niet onbelangrijk – ze stelde dat ‘de situatie psychologisch niet rijp is om een vrouw tot minister-president te maken’.

Wat betreft het eerste bezwaar – het gebrek aan financiële expertise – was Klompé te streng voor zichzelf. In de zeven jaar dat zij minister van Maatschappelijk Werk was, had ze ruimschoots bewezen op alle terreinen mee te kunnen praten. Dat kwam ongetwijfeld door haar gewoonte om – anders dan de meeste andere ministers – álle kabinetsstukken te lezen. Soms wekte dit ergernis op bij haar collega-ministers. Joseph Luns, minister van Buitenlandse Zaken, noemde Klompé ‘Onze-Lieve-Vrouwe van Eeuwigdurende Bijstand’, niet alleen omdat ze de Bijstandswet had ingevoerd, maar ook omdat ze hem en collega-ministers gevraagd en ongevraagd van advies voorzag. De mannen op het Binnenhof moesten duidelijk nog wennen aan zo’n mondige vrouw.

Ze kan op alle terreinen meepraten

Nu was Klompé niet alleen streng voor zichzelf, maar ook voor de andere kandidaten. Dat Piet de Jong uit de bus zou rollen als premier, zag Klompé niet zitten. Ze vond hem weliswaar een goede minister, maar ook hij was financieel-economisch niet voldoende onderlegd. Klompé verwachtte dat De Jong door de mand zou vallen als hij zou moeten reageren op scherpe en intelligente economische interrupties van bijvoorbeeld Den Uyl.

Margaretha Albertina Maria (Marga) Klompé wordt in 1912 geboren in Arnhem. Ze studeert scheikunde aan de Universiteit Utrecht en promoveert in 1941 in de wis- en natuurkunde. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is ze actief in het verzet. Na de bevrijding gaat ze de politiek in en wordt ze lid van de Katholieke Volkspartij. Vanaf 1948 zit ze namens die partij in de Tweede Kamer. Acht jaar later wordt ze de eerste vrouwelijke minister in het kabinet-Drees III met als portefeuille Maatschappelijk Werk. In 1963 keert ze terug in de Tweede Kamer, om twee jaar later weer minister te worden in het kabinet van Jelle Zijlstra, met als portefeuille Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Deze functie bekleedt ze ook in het kabinet-De Jong. Klompé verlaat in 1971 de actieve politiek en wordt benoemd tot minister van Staat. Dat blijft ze tot haar dood in 1986. Duidelijk is dat Klompé de weg bereid heeft voor de vrouwelijke ministers na haar. Ze zegt daar achteraf zelf over: ‘Langzaam zijn de mannen eraan gewend geraakt met vrouwen samen te werken. Het heeft zeker effect gehad.’

Wie De Jong en Klompé met elkaar vergelijkt, ziet meteen dat Klompé op papier de betere kandidaat was. Marga Klompé wist meer van financiën dan Piet de Jong, en qua politieke en bestuurlijke ervaring was ze hem absoluut de baas. Maar al had Klompé nóg meer ervaring en kwaliteiten gehad, in de politiek gelden nu eenmaal speciale wetten bij het selecteren van kandidaten, en als vrouw stond Klompé per definitie een flink aantal punten achter op haar mannelijke tegenstrevers.

Drees en Juliana vonden haar 'te licht'

Haar tweede bezwaar, dat de situatie er ‘psychologisch niet rijp voor was’, was dan ook een terechte constatering. Sinds Suze Groeneweg in 1918 als eerste vrouw haar entree gemaakt had in de Tweede Kamer was het aantal vrouwen op het Binnenhof weliswaar iets toegenomen, maar hard ging het niet. Eind jaren zestig was slechts 10 procent van de Kamerleden vrouw. En hoewel de eerste vrouwelijke staatssecretarissen en vrouwelijke ministers inmiddels waren benoemd, was de stap naar een vrouwelijke premier duidelijk nog een brug te ver. Vrouwen zouden in de politiek nog lang zwaar in de minderheid zijn en ook andersbeoordeeld worden dan mannelijke politici.

Nederland was overigens niet het enige land dat ‘psychologisch’ niet rijp was voor een vrouwelijke premier. Er was in 1967 slechts één vrouwelijke premier aan de macht: Indira Gandhi. Zij was het jaar ervoor gekozen als tweede vrouwelijke staatshoofd ooit, nadat in 1960 Sirimavo Bandaranaike premier geworden was van Sri Lanka. Was Klompé in 1967 premier geworden, dan was ze de derde vrouwelijke premier ter wereld geweest. Nu ging die eer in 1969 naar Golda Meir.

 

Vrouwelijke inbreng
Klompé werd in 1967 weliswaar geen premier, maar wel minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in het kabinet van KVP, VVD, ARP en CHU. En dat terwijl ze tegen Piet de Jong gezegd had dat ze niet tot zijn kabinet wilde toetreden. Na aandringen van De Jong – hij wilde Klompé overigens niet per se vanwege haar kwaliteiten, maar vond een ‘vrouwelijke inbreng’ belangrijk – trad ze toch toe tot het kabinet. Haar ministerspost was weliswaar uitgebreid met Cultuur en Recreatie, maar opnieuw kreeg Klompé geen zwaarder ministerie toegewezen. Eerder in het formatieproces had Louis Beel haar de ministerspost van Sociale Zaken en Volksgezondheid willen geven. Maar Klompé voorzag hierbij problemen juist omdat ze een vrouw was. Haar reactie: ‘Ik geloof niet dat de vakverenigingen een vrouw als onderhandelingspartner zouden willen beschouwen.’ Daar had Klompé misschien wel gelijk in – net zoals in haar mening dat de tijd ‘psychologisch niet rijp’ was voor een vrouwelijke premier. Toch roept het de vraag op of niet juist Klompé grotere carrièrestappen had kunnen maken.

Duidelijk is dat Klompés vrouw-zijn er gedurende haar hele carrière voor zorgde dat zij niet die functies heeft kunnen vervullen waar ze gezien haar politieke capaciteiten meer dan geschikt voor was geweest.

Klompé voorzag problemen omdat ze een vrouw was

Toen KVP-fractievoorzitter Carl Romme haar in 1952 had voorgedragen als minister van Buitenlandse Zaken, kwam er meteen tegenwerking – zowel van linkse als van koninklijke zijde. Willem Drees en koningin Juliana zagen Klompé ondanks haar buitenlandervaring niet zitten als minister, omdat ze haar ‘te licht’ vonden. Ook werd Klompés neiging om overal haar mening over te geven met argwaan bekeken. Eigenschappen die bij een mannelijke politicus tot aanbeveling strekten, waren bij een vrouw toch enigszins verdacht.

Toch had Klompé ook een streepje voor ten opzichte van andere vrouwelijke kandidaten in die tijd. Ze had bijvoorbeeld een erg goede verstandhouding met Romme, waardoor ze in 1956 als eerste vrouw minister werd. En dat terwijl Romme nu niet bepaald ’s lands meest verlichte geest was als het aankwam op vrouwenemancipatie. Maar Klompé was een acceptabele kandidaat, niet alleen omdat ze relevante werkervaring had, maar ook omdat ze ongehuwd was – geen onbelangrijk detail als je namens de KVP een politieke functie wilde vervullen. Een derde reden die wellicht haar succes verklaarde, was dat ze zich niet positioneerde als een voorvechtster van vrouwenrechten. Klompé deed mee met de mannen en handhaafde zich omdat ze het spel speelde zoals het nu eenmaal gespeeld werd. En binnen die bijzondere bandbreedte had er misschien dus toch wel wat meer in gezeten dan Klompé zelf dacht.

Dit artikel verscheen in het Maand van de Geschiedenis-magazine 2019.

Eveline van Rijswijk is historicus en theatermaker. Ze speelde de onewomanshow De Première, over 100 jaar vrouwen op het Binnenhof.