Artikel

'Man of wijf'

Thema-essay door Els Kloek

Historica Els Kloek bestormde in de jaren zeventig met andere jonge vrouwen de geschiedwetenschap. Oudere feministen keken hoofdschuddend toe. Veertig jaar later vraagt Kloek zich af of de kloof tussen haar en de angry young women van vandaag niet net zo groot is.

Wie hij zij, man of wijf, dat is de titel van het proefschrift dat ik op 15 juni 1990 verdedigde in de aula van de Universiteit van Amsterdam. Deze titel ontleende ik aan de keurboeken (door het stadsbestuur uitgegeven verordeningen) van de Leidse textielnijverheid, die ik in mijn zoektocht naar patronen van vrouwenarbeid in de late Middeleeuwen had bestudeerd. Het was een uitdrukking die ik bij sommige bepalingen was tegengekomen. Kennelijk waren de opstellers bang dat vrouwen in de branche zich achter hun vrouw-zijn zouden verschuilen. Daarom vonden de keurmeesters het nodig om bij sommige verordeningen te vermelden dat ze golden voor iedereen die actief was in de branche, wie hij ook was, man of vrouw (‘wie hij zij, man of wijf’).

Mijn conclusie was uiteraard dat vrouwen wel degelijk actief bij de productie van en handel in het Leidse laken betrokken waren geweest, ook al waren hun sporen in het bronnenmateriaal vaak nauwelijks te vinden. En ik gebruikte de uitdrukking als titel, omdat hij zo mooi aansloot bij wat begin jaren negentig naar mijn idee de kernopdracht was van vrouwenhistorisch onderzoek: systematisch en consequent op zoek gaan naar verhoudingen tussen de seksen, in alle mogelijke tijdvakken en op alle mogelijke terreinen van de samenleving.

'Straks willen ze ook nog olifantengeschiedenis'

We zijn nu bijna dertig jaar verder, en vanwege het thema van de Maand van de Geschiedenis moest ik weer denken aan de titel van mijn dissertatie. ‘Zij/hij’ lijkt wel een verkorte versie van ‘wie hij zij, man of wijf’. Met nadruk zeg ik ‘lijkt’, want het denken in de dichotomie man-vrouw is tegenwoordig achterhaald – om niet te zeggen: in diskrediet geraakt – en het vak ‘vrouwengeschiedenis’ heeft zich intussen ontwikkeld tot ‘gendergeschiedenis’. Gender duidt vandaag de dag op oneindig veel meer dan een simpele  tweedeling tussen mannen en vrouwen. Men spreekt liever van LHBTQ (een afkortingenreeks die ongetwijfeld nog zal groeien) en gebruikt een vakjargon met als sleutelwoorden ‘diversiteit’, ‘inclusie’ en ‘intersectionaliteit’. Zo gaat dat met voortschrijdend inzicht.

Toen mijn studiegenoten en ik als angry young women van het Vrouwenoverleg Geschiedenis rond 1975 aandacht vroegen voor vrouwen en sekse in de studie, werden we nog weggehoond – ‘Straks willen ze ook nog olifantengeschiedenis,’ zei een van de docenten in een openbare vergadering. Een dergelijke reactie zou tegenwoordig meteen worden voorgelegd aan een van de officers of diversity die de UvA in dienst heeft om te waken over het diversiteitsbeleid dat de universiteit voorstaat. De betreffende docent zou op z’n minst een publieke berisping krijgen, vermoed ik, en misschien wel worden geschorst. Destijds werd er alleen maar gegniffeld.

Stroeve ontmoetingen
Maar ik wil het hier níét hebben over de scepsis van onze docenten. Wél over die van onze feministische voorgangsters van toen. De vrouwen uit de ‘oude’ vrouwenbeweging hadden in 1935 het Internationaal Archief van de Vrouwenbeweging (IAV) opgericht en meegewerkt aan het handboek Van moeder op dochter (1948). Wij stonden op hun schouders, dat wisten wij ook wel. Toch herinner ik me vooral een soort wantrouwen van hun kant. Waarschijnlijk hadden ze zelf te veel teleurstellingen te verwerken gekregen om enthousiast te raken over wat wij aan de universiteit wilden bereiken. We hadden een paar ontmoetingen, maar tot een samenwerking tussen de generaties kwam het niet. Hoofdschuddend luisterden de dames-op-leeftijd, in keurige mantelpakken en op gaatjesschoenen, naar onze torenhoge ambities over de wetenschappelijke aanpak van nieuwe disciplines als ‘vrouwengeschiedenis’ en ‘vrouwenstudies’. Luisterden ze eigenlijk wel?

Ook spraken we met de beroemde historica Annie Romein-Verschoor (1895-1978), die ons wat goedbedoelde adviezen gaf waar ik me helemaal niets meer van herinner – ze zat op een andere golflengte, vermoed ik. Willemijn Posthumus-van der Goot (1897-1989), toch een soort godmother van de vrouwengeschiedenis, was wel geïnteresseerd in al die praatgroepen en zelfverdedigingscursussen. Maar zelf had ze zulke dingen nooit nodig gehad, omdat zij van goede komaf was geweest, en dan had je een streepje voor, ook als vrouw. Nee, ik geloof niet dat we een echte klik hadden met onze voorgangsters. Met de historica Nelly Schilstra (1910-1997), die in 1940 was gepromoveerd op de geschiedenis van vrouwenarbeid en die we állemaal kenden omdat haar proefschrift in 1976 was heruitgegeven, hebben we zelfs nooit contact gehad – aan haar uitgever had ze laten weten daar geen prijs op te stellen.

Natuurlijk heb ik geaarzeld om vrouwen apart te zetten

De herinnering aan de stroeve ontmoetingen met de vrouwen van een generatie vóór ons kwam denk ik naar boven, omdat ikzelf nu de leeftijd aan het bereiken ben die zij toen hadden. Is de kloof tussen mij en de angry young women van nu intussen niet net zo groot, vraag ik me af. Ik hoop uiteraard dat het niet zo is, maar weet dat niet zeker. Neem de Bovengrondse, een activistisch ‘platform voor instapfeminisme’, opgericht door jonge creatievelingen, dat onder meer eist dat er meer straten naar vrouwen worden vernoemd. Ik steun die actie van harte. Maar toen ik zag dat ze het straatnaambordje van de Walburgstraat hadden overgeplakt met een vrouwennaam, moest ook ik een beetje met mijn hoofd schudden: weten ze dan niet dat Walburgis een vrouw was?

Een veelzeggender voorbeeld van de generatiekloof die ik soms voel, was toen een masterstudente genderstudies me tijdens haar stage bij het project Vrouwenlexicon/1001 vrouwen liet weten dat het toch eigenlijk zwaar achterhaald is om onderzoek te doen naar vrouwenlevens en vrouwen te biograferen als vrouw. Bij genderstudies had ze juist geleerd dat het gaat om het agenderen van veranderingen in de sociale en culturele verhoudingen van onze postkoloniale samenleving, en dat je je daarbij altijd bewust moet zijn van de verwevenheid van gender met andere identiteitsbepalende factoren, zoals klasse, kleur, leeftijd, seksuele voorkeur et cetera.

Identiteitspolitiek
Ze zette me aan het denken. Uiteraard weet ik ook wel dat identiteit uit enorm veel meer bestaat dan het man- of vrouw-zijn en dat er heel veel onderdrukkingsmechanismes zijn. Maar mij gaat het niet zozeer om identiteitspolitiek als wel om de wetenschap. In mijn geval: de geschiedwetenschap. Toen ik begon als ‘vrouwenhistorica’, vatte ik het vak ‘vrouwengeschiedenis’ op als inhaalmanoeuvre en kritiek bínnen die geschiedwetenschap. Historici, zo schreef ik in mijn proefschrift, moesten sekse gaan gebruiken als onmisbaar instrument bij hun onderzoek. Dan zouden eindelijk ook de vrouwen in ons geschiedbeeld zichtbaar worden (dat was de inhaalmanoeuvre) en zouden seksistische patronen en vooroordelen in de gevestigde geschiedschrijving worden doorbroken (dat was de kritiek).

Met mijn Vrouwenlexicon heb ik vrouwen uit het verleden hun recht op individualiteit willen geven omdat ik me eraan stoorde dat vrouwen altijd maar als een groep worden gezien, terwijl ze dat niet zijn. En natuurlijk heb ik ook geaarzeld toen ik besloot vrouwen apart te zetten, maar ik zag dat als de enige manier om hun eeuwenoude onzichtbaarheid te doorbreken. Ik was ervan overtuigd dat deze inhaalmanoeuvre nodig was – je moet toch ergens beginnen. Dus: het was een feministische daad om dit lexicon te maken, maar de inhoud ervan moest juist zo zakelijk en feitelijk mogelijk zijn – het is immers een naslagwerk.

Dit uitgangspunt van ons staat haaks op wat ik lees bij de omschrijving van het (Engelstalige) masterprogramma genderstudies: ‘After completing this one-year programme, you will be able to develop sustainable perspectives for future research and action, and have the motivation and knowledge to implement these perspectives in emancipation policies, diversity management, social and cultural initiatives, and political activism.’ Dat is niet alleen een – letterlijk en figuurlijk – andere taal dan ik hanteer, maar ook een andere doelstelling van de wetenschapsbeoefening.

Wat al die generaties feministen wél met elkaar delen is hun feministische drive. Daar is mijns inziens niets mis mee. En hoeveel hebben we niet bereikt! Maar we moeten ons ervan bewust zijn dat het gevaar van ideologische prediking altijd op de loer ligt. Wetenschapsbeoefening gaat niet om het bewijzen van je ideologische of morele gelijk, maar om zinvolle vragen stellen (waarop we het antwoord niet weten) en manieren zoeken om de mensheid beter te begrijpen. Wetenschap hoort gestuurd te worden door een oprechte, onbevangen nieuwsgierigheid. Dat geldt ook voor onderzoek naar vrouwen en patronen van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Als overtuigingen en actieprogramma’s prevaleren, beoefenen we geen wetenschap, maar politiek. En als ik met dit standpunt een representant van een vorige generatie ben: het zij zo.

Dit artikel is verschenen in het Maand van de Geschiedenis-magazine 2019.

Els Kloek is historicus.