Artikel

Dit is niet de enige maar deze is van mij

Door Max Urai

Max Urai schreef een verhaal bij tien standaardmusketten uit ca 1600.

deBuren vroeg achttien jonge schrijvers uit Vlaanderen en Nederland om eeuwenoude artefacten uit de tentoonstelling 80 jaar oorlog in het Rijksmuseum een stem te geven.

10 standaardmusketten, ca. 1600/ Ostfriesisches Landesmuseums Emden, Inv.Nr.: RK 973, digital by: Gwendolin Schwarz, Berlin

Uiteindelijk was het de Schot die er over begon. Hij was één van de huurlingen in ons garnizoen, landloos, vaderloos sinds Zutphen, en naamloos omdat we onze kelen niet rond de subtiele g-klanken in zijn naam gemanoeuvreerd kregen. Het kampvuur stoomde onze dekens vol houtskoollucht en hij lag wenend in het zand. We negeerden hem en maakten duidelijk dat we hem negeerden door over hem heen te praten. Niemand wilde de eerste zijn die hem aanraakte. Hij keek ons niet aan toen hij in zijn vreemde Engels begon over hoe we gereedschap waren, zoals onze musketten dat voor ons waren – standaardobjecten die waren gemaakt om elke keer precies hetzelfde te doen.

De sergeant erkende wat hij had gezegd door hem met zijn voet het zand in te duwen en te zeggen dat hij niet zo’n baby moest zijn. De jongen keek ons aan met zijn heldergehuilde ogen, en herhaalde zijn inzicht over gebruiksvoorwerpen. De sergeant zette een laars op zijn borst en zei dat hij zijn eigen voorwerp eens wat vaker moest gebruiken. Hij deed alsof hij ons vertegenwoordigde tegenover de Schot, maar toen we naar de twee keken zagen we ons niet in hém terug.

We hielden ons neutraal door het zand uit de pan van onze musketten te schuren. Geen van ons was tevreden over zijn wapen, of er trots op, maar het was degene waarmee we om hadden leren gaan. Soms voelde dat als een ambacht, als iets wat ons waardevoller maakte, maar meestal wisten we dat dat niet waar was. Het leger had ons niet nodig, het had alleen de musketten nodig en iemand om ze af te vuren. Geef het een vrouwennaam en denk niet na over wat er met haar gebeurt als je morgen wordt vertrappeld.

De sergeant merkte dat hij de Schot niet meer voor ons onder handen nam, maar alleen nog voor zichzelf. Hij wreef zijn zool in het gezicht van de Schot, alsof hij een lont doofde, en liep naar zijn tent. We keken hoe de jongen aan de plek voelde waar het zand op de laars zijn gezicht ruw had geschuurd. Door de pijn was hij gestopt met huilen. Eén van de Zwitsers en de Zeeuw aaiden hem door zijn haar voor ze zich in hun dekens rolden, maar geen van ons reageerde op wat hij had gezegd, en het was daarna nooit duidelijk of hij wist wat voor gedachtes hij in ons had ontsloten, terwijl hij met een rulle neus verder naar het zuiden strompelde, richting Hulst, waar hij de eerste was die op de muur stond en daarvoor gepromoveerd en goed betaald werd, hij is er uiteindelijk het beste vanaf gekomen van ons allemaal, maak je vooral geen zorgen over de jongen.

Max Urai, © Marianne Hommersom

Max Urai (1991) schrijft fictie. Daarnaast zit hij in de redacties van Perdu en Tijdschrift Ei en schrijft hij recensies voor De Reactor. In 2017 studeerde hij af van de opleiding Creative Writing aan ArtEZ met het boek Kleine Kleurloze Objecten. Tegenover zijn bureau hangt een uitgeprinte foto van Ursula Le Guin, waar hij naar kijkt als hij afgeleid is.