Artikel

Revolutionairen, staar je niet blind op sociale media

Column door Eva Rovers

‘The revolution will not be televised’, zong Gil Scott-Heron in 1970. Blijf niet op de bank zitten, blijf je niet thuis opwinden, maar ga naar buiten.

The revolution will not be televised, will not be televised / The revolution will be no re-run brothers / The revolution will be live. Deels had hij gelijk; grote veranderingen ontstaan niet thuis op de bank. Je moet in actie komen, wil je dat er iets verandert in de wereld. Maar helemaal gelijk had Scott-Heron toch niet. Een van de redenen waarom 1968 een revolutionair jaar kon worden, was juist de televisie. In zijn boek 1968. The Year that Rocked the World beschrijft Mark Kurlansky hoe televisie de golf van protesten, demonstraties en revoluties van 1968 niet alleen een groot publiek gaf, maar de gebeurtenissen ook aanjoeg. De komst van video maakte opnames makkelijk en goedkoop, waardoor nieuws sneller en door meer mensen gemaakt kon worden; satellietverbindingen zorgden ervoor dat dat nieuws bovendien over de hele wereld kon worden uitgezonden.

Van Amsterdam en Parijs tot Praag, Mexico-Stad en New York zagen demonstranten op televisie elkaars protesten en beseften dat de krachten die ze bevochten er misschien anders uitzagen, maar hun strijd en hang naar vrijheid niet veel verschilde.

Een zelfde soort technologische revolutie vond vanaf 2009 plaats. Naast de traditionele collective action, die meestal door protestorganisaties wordt opgezet, ontstond een radicaal andere vorm van protest: de connective action, waarbij mensen elkaar via sociale media wisten te vinden en bestaande organisaties links lieten liggen. Deze connective action maakt furore in Moldavië, Oekraïne en de Arabische wereld, waar burgers mede met hulp van Facebook en Twitter revoluties ontketenden. Deze werden door de (met name westerse) media al snel omgedoopt tot ‘Twitterrevoluties’: opstanden die schijnbaar spontaan ontstaan en zich dankzij sociale media razendsnel ontwikkelen. Anders dan televisie vertellen sociale media niet alleen wat er volgens de officiële journalistiek gaande is in de wereld, maar vooral ook wat er volgens burgers gaande is. Bovendien geven ze iedereen met een internetverbinding de kans om deel te nemen aan die verandering.

Sociale media zijn televisie, burgerjournalistiek en organisatiemiddel in één.

De euforie rond de Twitterrevoluties bereikte een hoogtepunt toen gedurende de Arabische Lente van 2011 in Tunesië, Egypte, Jemen en Libië het ene regime na het andere viel. De rol van sociale media daarin werd bondig samengevat door een Egyptische demonstrant: ‘We gebruiken Facebook om de protesten te plannen, Twitter om ze te coördineren en YouTube om de wereld erover te vertellen.’ Internationale media berichtten zo uitbundig over dit nieuwe fenomeen, dat het al snel leek of deze revoluties niet zonder sociale media hadden kunnen plaatsvinden.

Door zo veel nadruk te leggen op de middelen waarmee deze protesten werden georganiseerd, werd vergeten dat in bijna ieder land groepen uit verschillende lagen van de bevolking al jarenlang stakingen en demonstraties organiseerden om draagvlak te scheppen voor een revolutie.

Zo waren in Egypte arbeiders, artsen, studenten en religieuze groepen al meer dan tien jaar bezig met gezamenlijke acties, waarmee ze zichzelf trainden in organisatie en mobilisatie. Maar ook zij raakten verblind door de schijnbaar magische kracht van sociale media die hun gestage voorwerk in een stroomversnelling bracht.

De Egyptische Google-medewerker Wael Ghonim zette eind 2010 een Facebookpagina op die honderdduizenden Egyptenaren aanspoorde om te demonstreren tegen president Mubarak. Nadat deze inderdaad was afgetreden concludeerde Ghonim vol vertrouwen: ‘Als je een land wilt bevrijden, heb je alleen maar internet nodig.’ Maar als Egypte vier jaar na de Arabische Lente opnieuw zwicht onder een dictatoriaal regime beseft hij dat voor een langdurige verandering toch meer nodig is dan internet alleen: ‘We slaagden er niet in om onderling tot overeenstemming te komen, waardoor onze politieke verschillen tot polarisatie leidden.’

Een grote groep demonstranten kan een hoop bereiken, maar een grote groep is niet hetzelfde als een hechte groep; demonstranten moeten het met elkaar eens zijn over het doel, over de te volgen strategie en een plan hebben voor wat er gebeurt nadat het doel is bereikt.

Die overeenstemming ontstaat niet zomaar. Dat is een moeizaam proces dat veel tijd, overleg, geruzie en gedoe kost. Maar door die moeite te doen, door samen na te denken en samen beslissingen te nemen, leren demonstranten elkaar kennen, groeit het onderlinge vertrouwen en wordt een groep hechter. Zo wordt je als groep flexibeler en kan je makkelijker collectief inspelen op onverwachte situaties.

Net als televisie kunnen sociale media verandering wel aanjagen door demonstranten te informeren, inspireren en met elkaar te verbinden, maar het blijft een middel. Het doel zal pas bereikt worden als er ook offline geprotesteerd wordt, zoals bijvoorbeeld Black Lives Matter laat zien. Het grote succes van #blacklivesmatter is niet dat het de meest gebruikte hashtag ooit is, maar dat het een goed georganiseerde beweging is geworden die het diepgewortelde racisme in Amerika (en daarbuiten) hoog op de politieke agenda heeft gekregen. Dat is gelukt doordat de beweging haar online activiteiten combineert met demonstraties, workshops, performances, tentoonstellingen, bijeenkomsten en samenwerkingsverbanden in de ‘echte’ wereld. Of, om Scott-Heron te parafraseren:

The revolution will be You-Tubed, will be Facebooked / The revolution will be re-tweeted brothers / But the revolution will be mostly offline.

Foto Niels Vlug

Cultuurhistoricus Eva Rovers schreef de veelgeprezen biografieën van Helene Kröller-Müller en Boudewijn Büch. Onlangs publiceerde zij Practivisme. Een handboek voor heimelijke rebellen. Hierin gaat zij te rade bij filosofen, opstandige bejaarden, smartphonedemonstranten en vele anderen om te ontdekken hoe je verandering teweeg kunt brengen – ook als je geen doorgewinterde rebel bent.