Artikel

Nederland en opstand: geen gelukkige combinatie

Column door Jos Palm

Ik heb zo’n tien jaar geprobeerd de revolutie aan de man – of beter gezegd de vrouw – te brengen. Deur aan deur, huis aan huis, alsof je stofzuigers of een nieuwe toiletzeep verkocht. Ik heb er nog weleens kwade dromen van, want het was zogezegd Sisyfusarbeid: de tragische klassieke held die als straf van de goden een steen de berg op moest rollen die telkens weer omlaag denderde, zodat hij weer opnieuw kon beginnen.

Wij rolden onze steen elke avond voort in de spaarzame arbeiderswijken van de hoofdstad van de Achterhoek: Doetinchem. Onze steen was het partijblad De Tribune, je reinste antipropaganda voor het kapitalisme. Aldus onze eigen kleine Stalinheid, de pijpfitter en partijchef, die als afgedankte CPN’er de hele studentenpartij van toen, de SP, in zijn zak had.

Onbekend met de ziel van de proletarische mensensoort trokken wij, studerende middenstandskinderen, onbevangen rond primetime – tussen zeven en negen uur ’s avonds – de wijk in. Dat we moesten concurreren met het Nederlandstalige lied, met Op losse groeven en later Op volle toeren (gepresenteerd door de dikbesnorde volksplaatjesplugger Chiel Montagne), kon ons niet weerhouden.

De mensheid ter plekke zou, mits wij eenmaal een voet tussen de deur hadden, vanzelf haar welgemeend eigenbelang herkennen.

Vader Abrahams Smurfenlied en Danny Christians Marsupilami, aardig beest (‘Hoeba hoeba’)  zouden wijken voor Marx, Lenin en Mao.

Het ritueel dat zich afspeelde was voorspelbaar. Je belde aan en hoorde gevloek en gemopper. Welke idioot haalde het in z’n hoofd de gewone man tijdens zijn enige ontspannen uurtje lastig te vallen, zijn biertje of koffie te onderbreken? Een op de twee keer bleef de deur dicht terwijl de vrouw des huizes vanachter het bloemetjesgordijn een geschrokken blik wierp op de zelfbenoemde volksbevrijders in spijkerjasje, waaruit dikwijls een pakje zware shag stak.

De rookparafernalia die de eenheid tussen student en arbeider moest illustreren hielp niet, een slap zwaaihandje en aanmoedigende glimlach hielpen niet en zwaaien met het partijblad hielp al helemaal niet.

Werd er wel opengedaan, dan was dat meestal door de vrouw (‘Ga eens kijken, moeder, want ik geloof dat ze anders niet opdonderen’). Ze hoorde je beleefd aan, een tikkeltje nerveus van het geroep op de achtergrond, en sprak na vijf minuten de woorden die het naderende verdict aankondigden: ‘Even aan mijn man vragen’. En jawel, enkele seconden later kwam de huisgodheid gramstorig aangehobbeld uit zijn stoel om het definitieve vonnis uit te spreken, fier zijn broek optrekkend, met nasmakkende vette lippen van snack of drankje. De variaties op de afwijzing waren talrijk: ‘Rot op met die rotzooi’, ‘Ga werken’, en – het beste wat je kon overkomen – ‘Ik ben al socialist, bij Joop, Joop den Uyl’.

Ik heb het, zoals gezegd, een decennium volgehouden, in Doetinchem en in het meer volkse Achterhoekse stadje Doesburg. Gemiddeld wist ik per avond driemaal ons evangelie in drukvorm te slijten, terwijl mij zestig tot zeventig keer werd opengedaan. Over tien jaar gemeten komt dat neer op 15.000 weigeringen met opendoen en 15.000 weigeringen zonder opendoen. Toch bleef ik de Sisyfuskwelling blijmoedig opzoeken, want had Lenin niet gezegd dat de revolutie niet voor doetjes was?

Nederland en opstand, Nederland en revolutie: het is geen gelukkige combinatie.

Foto Tessa Posthuma de Boer

Jos Palm (1956) is auteur, journalist en presentator van het geschiedenisprogramma OVT van de VPRO-radio.